Ongenaakbare sfinx in warmbloedig Liverpool
Liverpool is misschien wel de meest warmbloedige stad van Engeland. Op zaterdagavond worden de kelen er geestdriftig gesmeerd met ettelijke liters Guiness zodat men op zondagmiddag uit volle borst het clublied van FC Liverpool kan meebrullen. De rauwe inborst van de inwoners wordt weergaloos weerspiegeld door de indrukwekkende hoeveelheid industriële architectuur die je nog kunt bewonderen in de Noord-Engelse havenstad.
Toch domineert hier niet alleen maar arbeideristisch ethos – ook de culturele fijnproever wordt royaal bediend in Liverpool. Daarvoor zorgt onder meer het kunstcentrum The Bluecoat, sinds kort heropend na een ingrijpende renovatie en uitbreiding onder auspiciën van het Rotterdamse architectenbureau biq.
Dat biq deze prestigieuze opdracht werd gegund ten koste van spraakmakende Britse mededingers mag misschien verwonderlijk heten, maar is gezien de verwantschap tussen Rotterdam (no-nonsensestad aan de Maas) en Liverpool (ruig oord aan de Mersey) ook weer begrijpelijk. Dat vindt ook biq-architect Theo van de Beek: “Behalve een havenplaats is Liverpool net als Rotterdam een stad die de verkeerde lijstjes aanvoert en zich wentelt in zijn zelfgekozen rol van underdog. Het vernislaagje beschaving is hier al volop aan het afbrokkelen en wat eronder te voorschijn komt is een mengsel van dronkenschap en onbehouwenheid. Maar zowel Rotterdam als in Liverpool heerst een enorme bouwwoede en verrijzen er in rap tempo glossy reuzen van glas en staal.”
Van de Beek (Roermond, 1961) weet waarover hij het heeft. De afgelopen jaren reisde hij voor Bluecoat-project ettelijke keren af naar Liverpool. Er viel enorm veel te versleutelen aan het statige, uit 1717 daterende pand, waaraan in de loop der eeuwen driftig werd ver-, om- en bijgebouwd – een helse puzzel voor het Rotterdamse architectencollectief. Ooit fungeerde het Bluecoat Arts Centre als schoolgebouw voor weeskinderen en heette het The Bluecoat Chambers. Het schooluniform bestond uit een blauw jasje en was daarmee naamgevend voor de liefdadigheidsinstelling. In de twintigste eeuw werden de blauwe jasjes ingeruild voor kunstenaarskielen en hoorde je er in plaats van kinderstemmen de weerbarstige klanken van Stravinsky, Bartok en Britten. Yoko Ono sprong hier als performancekunstenaar omwikkeld door wc-rollen rond op het podium, en – nog recenter – mochten de controversiële BritArt-kunstenaars Jake en Dinos Chapman er hun monstrueuze versie van de hel exposeren.
De avant-gardistische dynamiek van deze kunstuitingen botste echter steeds meer met de nogal plompe ruimtes waarin zich al deze eigenzinnige erupties afspeelden. Men besloot het monumentaal ogende pand te ‘revitaliseren’ en uit te breiden met een vleugel voor exposities en voorstellingen. Alleen al de renovatie had heel wat voeten in de aarde, legt Van de Beek uit. “Een eerste vraag die zich daarbij aandiende was hoe om te gaan met de geschiedenis van The Bluecoat, dat als oudste gebouw van Liverpool een beschermd monument is. Het had oorspronkelijk een glasheldere, symmetrische opzet met een plattegrond in de vorm van een H. Wat hiervan nog overblijft is de voorkant, een U-vormig volume met gevels in Queen Anne-stijl rond een voorplein. In de loop der jaren is het oorspronkelijke gebouw op allerlei manieren aangepast aan nieuwe vormen van gebruik en is een aangenaam rommelig amalgaam van stijlen ontstaan.”
Het nauwgezet restaureren van de buitenzijde bleek de minst veeleisende opgave. Een ware hersenkraker voor de architecten was een homogeen interieur te creëren waarin desondanks de vele heterogene elementen niet meedogenloos werden weggesneden. Van de Beek: “We hebben gekozen voor een benadering waarbij we onze ingrepen beschouwen als de voorlopig laatste van een lange reeks aanpassingen aan het gebouw. Daarmee ontstond ruimte voor een eigentijdse interpretatie van bestaande, al in het gebouw aanwezige thema’s.” Het beeldbepalende element in de renovatie is een oversized, donker geschilderde plint die zich rond alle deuropeningen vouw als architraaf en zo een steeds terugkerend motief wordt. “Gecombineerd met eenvoudige plafonds van geschilderde houten planken en een linoleum vloerbedekking, die in de oorspronkelijke school niet had misstaan, levert dit een nieuw, maar toch vertrouwd beeld op.”
Een ander probleem dat moest worden opgelost was de slechte toegankelijkheid van het gebouw, met name voor minder valide bezoekers. Theo van de Beek, die mij door het spannend vertakte en gelaagde gebouw gidst waarbij menige trap wordt beklommen, wijst op een lift. “Toen we begonnen aan het ontwerp had het bestaande complex maar liefst 29 vloerniveaus en geen enkele lift. Om deze puzzel te kraken hebben we twee liftschachten met nieuwe trappenhuizen geplaatst op de snijpunten van de verschillende vleugels. Deze nieuwe kernen hebben een uitwerking in ruwe, geverniste beton gekregen en manifesteren zich als een ruimtelijke sculptuur in het gebouw.”
Vanuit een elegant rond venster kijken we uit op een fraai plantsoen, dat dankzij de nieuwe vleugel weer een heuse binnentuin is geworden. Door het weelderige geboomte valt het strenge, minimalistische ontwerp van de nieuwe vleugel des te meer op. Daar, achter die bakstenen wand, dooraderd met rechthoekige stroken glas, bevindt zich een smalle, hoge ruimte waarachter in twee lagen de voornaamste publieksgerichte vertrekken van het gebouw liggen: vier zalen voor exposities en een ruimte voor allerlei soorten voorstellingen, variërend van een literaire voorleesavond tot een gig van een alternatieve punkband.
De nieuwe vleugel doet enigszins denken aan een kloostergang van de beroemde architect-monnik Dom Hans van der Laan. Van de Beek erkent een zekere schatplichtigheid aan de Benedictijnse bouwmeester: “Wat mij aanspreekt bij Dom van der Laan is dat zijn architectuur ondanks de strikte geometrische benadering altijd een zekere ruwe aardsheid behoudt. Het terughoudende materiaalgebruik met steeds dezelfde elementen zorgt voor een sterke nadruk op de ruimtelijke beleving van zijn gebouwen. Dat effect wordt volgens mij ook in BlueCoat bereikt door de hermetische, bijna maniakale manier waarop wij de nieuwe vleugel hebben ontworpen. Uitgangspunt daarbij was een op de afmetingen van de Britse baksteen gebaseerd grid.” Net als in het bestaande gebouw is baksteen het dominante materiaal in het exterieur van de nieuwe vleugel. De stenen worden hier echter altijd in één richting toegepast. Van de Beek: “In de zijgevels zijn alleen de lange kanten van de stenen zichtbaar, in de kopgevel zie je alleen de kopse kanten. Samen met het toegepaste tegelverband levert dit een licht vervreemdende combinatie op van een steen met rijke kleurnuances, maar geordend met mathematische precisie.”
Maar liefst zeven jaar was architectenbureau biq in de weer met de Bluecoat. Uitgerekend in het jaar dat Liverpool zichzelf Culturele Hoofdstad van Europa mag noemen, ligt het kunstcentrum er eindelijk weer salonfähig bij, als een ongenaakbare sfinx temidden van de hoerige betonmastodonten van nietsontziende projectontwikkelaars.
Impressies van het nieuwe BlueCoat Arts Centre. Foto’s Peter Drehmanns