Verhalen vertellen begint niet met het bedenken van een verhaal maar met het luisteren ernaar, meent de Engelse schrijver John Berger, wiens boeken daarvan een weerslag zijn. Een kleine Nederlandse uitgeverij brengt zijn driedelige werk De vrucht van hun arbeid opnieuw uit. Fenomenale boeken die ongeschikt zijn voor rancuneuze Nederlanders.

Schrijvers die een literaire prijs weigeren waren tot voor kort geen zeldzaamheid. Jan Wolkers maakte er bijna een running gag van. Hij weigerde achtereenvolgens de literatuurprijs van de gemeente Amsterdam (1963), de Constantijn Huygensprijs (1982) en zelfs de PC Hooftprijs (1989), die laatste vooral omdat hij die al veel eerder verdiend zou hebben. Legendarisch is het geval van W. F. Hermans. Toen hem de Staatsprijs letterkunde 1971 (voorloper van de PC Hooftprijs) werd toegekend liet hij de dienstdoende secretaris aanvankelijk weten de prijs, inclusief de achttienduizend gulden die eraan verbonden was, graag te aanvaarden, waarna de minister zich per brief verontschuldigde voor iets wat de lepe Hermans allang wist, namelijk dat er sprake was van een tikfout: hij zou geen 18000 maar 8000 gulden krijgen. Vervolgens antwoordde Hermans dat hij zich niet vereerd kon voelen als hij bekroond werd door een minister ‘wiens handtekening van de ene dag op de andere fl. 10000 in waarde daalt.’

Van een andere, voor zover mij bekend unieke orde is het geval van de auteur die een belangrijke prijs wel accepteerde maar vervolgens van de gelegenheid gebruik maakte om de naam- en geldgever ervan publiekelijk de oren te wassen. Ik heb het over de Brit John Berger. In 1972 werd de toen nog relatief onbekende Berger de belangrijkste literatuurprijs van zijn land, de Booker-prijs, toegekend voor G, een experimentele roman over seksuele obsessies – in het conservatieve Engeland op zich al haast een provocatie.

In zijn dankrede deed Berger er nog een schepje bovenop. Hij uitte scherpe kritiek op de naamgever van de prijs, de Booker McConnell Corporation, die hij beschuldigde van uitbuiting van de arbeiders op de suikerplantages in het Caribische gebied. De helft van het prijzengeld schonk hij demonstratief aan revolutionaire groeperingen, waaronder de Britse afdeling van de Black Panthers, die zich verzette tegen het neokoloniale beleid van Booker; met de andere helft bekostigde hij een volgend literair project, A Seventh Man (1975), over de op dat moment elf miljoen mannelijke ‘gastarbeiders’ in Europa.

john-berger

John Berger. foto Uitgeverij Schokland

Van schrijvers en kunstenaars wordt vaak gezegd dat het dwarse, onmaatschappelijke geesten zijn die liefst aanschoppen tegen het establishment. Ooit, tijdens de hoogtijdagen van het modernisme, mocht dat inderdaad het geval zijn, tegenwoordig liggen de zaken anders. Het merendeel van de schrijvers, om over de beeldende kunstenaars nog maar te zwijgen, wil niets liever dan erbij horen. Ze weten met wie ze moeten aanpappen, kennen de codes en de modes van het wereldje, en kijken uit voor elke scheve schaats. Werkelijke eigenzinnigheid – ook wel geestelijke onafhankelijkheid genoemd – wordt er niet zelden betaald met onverschilligheid, kleingeestigheid of uitsluiting. Berger was die situatie vóór. Hij pakte halverwege de jaren zeventig zijn biezen en verhuisde naar een gehucht in de Franse Alpen, met zicht op de Mont Blanc.

Toch was dat eerder een logische stap in zijn ontwikkeling dan een vlucht: nadat hij in A Seventh Man de migrantenstromen van het Zuid-Europese platteland naar het hooggeïndustrialiseerde West-Europa met uiteenlopende literaire en fotografische middelen had gedocumenteerd, concentreerde hij zich nu op het bestaan van de kleine boeren in het hart van Europa, van wie het bestaan evenzeer werd bedreigd door het tot in de verste periferie oprukkende kapitalisme. Berger ging tussen die boeren wonen en werken. Dat heeft zijn visie op de wereld veranderd. En vooral: het heeft hem een drietal losjes met elkaar verbonden boeken opgeleverd die niet alleen tot het beste van zijn omvangrijke en veelzijdige oeuvre behoren, maar ook, durf ik wel te beweren, tot het beste van de eigentijdse literatuur als zodanig.

Het gaat om de trilogie met de overkoepelende titel Into Their Labours, ofwel: De vrucht van hun arbeid, een titel die de uitdunnende lezersgeneratie die nog met de ruïneuze restanten van de bijbel is opgevoed onmiddellijk zal herkennen en aanvullen: ‘anderen hebben gearbeid en gij hebt de vrucht van hun arbeid geplukt.’ (Johannes 4:31-38) Die verwijzing laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Berger ziet de essentie van het humanistische marxisme, waaraan hij tot op de dag van vandaag koppig vasthoudt, al in de oudste bronnen van het christendom: de menselijke verhoudingen zijn gebaseerd op extreem ongelijke bezitsverhoudingen, die daarom beter uitbuitingsverhoudingen kunnen worden genoemd.

Dat blijkt gaandeweg de trilogie pijnlijk concreet. De kleine boeren rooien het niet meer met hun traditionele manier van werken, ze worden gedwongen tot meer efficiency en ten slotte tot migratie naar industriegebieden ver weg in Europa. Over hun leven en dat van hun kinderen in de achtergestelde uithoeken van de metropool gaat het derde deel van de cyclus, dat in het Nederlands Sering en vlag heet. Maar de duistere voortekenen van het alles ontwrichtende einde van hun eeuwenoude manier van leven zijn ook in de eerste delen al duidelijk zichtbaar.

Zo geformuleerd lijkt het misschien te gaan om theoretiserende of zelfs moraliserende boeken, maar niets is minder waar. Berger is een verhalenverteller, zelfs in zijn talloze essays. En als verteller is hij aangewezen op anderen. Vertellen – aldus Berger – begint niet met het bedenken van een verhaal maar met het luisteren ernaar. In traditionele gemeenschappen is het becommentariëren, tegenspreken, aanvullen maar hoe dan ook het doorgeven van die verhalen van levensbelang. Ze dragen net als rituelen en feesten bij aan het in standhouden en verstevigen van de groepsidentiteit. Ze gaan nooit over flauwiteiten, laat staan over alle glitter waarmee bij ons de wereld op afstand wordt gehouden. Overleven in de meest letterlijke zin en in de meest barre omstandigheden is in deze oude, autarkische boerengemeenschap nog een dagelijks voelbare noodzaak die niet kan worden uitbesteed aan het verzekeringswezen of de staat. Dat verklaart de hardheid, het sterk zintuiglijke, fysieke en mysterieuze, ‘bijgelovige’ karakter van deze verhalen. Maar ook het mededogen voor mens en dier waarvan ze doordrongen zijn.

John Berger wordt dit jaar negentig. Niets wijst erop dat hij is uitgewerkt, zijn werk is nog even vitaal als in zijn vroegste jaren. Een flink deel ervan is ook in het Nederlands verkrijgbaar. Dat geldt voor het boek waarmee hij, ook in Engeland, voor het eerst bekendheid verwierf bij een groter publiek: Anders zien (Ways of seeing), de weerslag van een vierdelig tv-programma over beeldende kunst dat hij in 1972 presenteerde voor de BBC. Daarin verdedigt hij onder meer de provocerende stelling dat op de meeste Europese naaktschilderijen het belangrijkste personage ontbreekt, namelijk de toeschouwer die zijn kleren nog aanheeft. Het schilderij is gemaakt om de seksualiteit van de eigenaar te prikkelen; met de seksualiteit van de afgebeelde vrouw heeft het niets te maken.

Zijn laatst vertaalde boek is Waarom naar dieren kijken (Why look at animals) uit 2012, een verzameling onsentimentele dierenverhalen waarvan het titelstuk met recht beroemd is geworden. Het maakt duidelijk dat de opvatting van het dier als ‘zielloos werktuig’ (nog door Rudy Kousbroek verkondigd) juist niet afkomstig is van de oorspronkelijke boerenbevolking maar pas in de loop van de negentiende eeuw, als keerzijde van de industrialisering, aan invloed won, nadat Descartes al veel eerder de beslissende theoretische reductie van het dier tot zielloos wezen en daarmee tot het model van de machine had doorgevoerd.

Maar het hart van Bergers oeuvre, De vrucht van hun arbeid, is al jarenlang niet meer te krijgen. Onbegrijpelijk is het dat De Bezige Bij geen herdrukken op de markt brengt en, erger, de auteur zelfs gedumpt lijkt te hebben. Des te verheugender dat er een kleine idealistische uitgeverij is opgestaan, Schokland geheten, die ter gelegenheid van haar vijfjarige bestaan en Bergers negentigste verjaardag de hele trilogie in separate, mooi vormgegeven delen gaat heruitgeven in de serie Kritische Klassieken. Eind februari start het project met Het varken aarde, telkens drie maanden later volgen deel twee en drie. Wie bekrompen, bang, laf en rancuneus Nederland niet het laatste woord gunt, kan aan deze fenomenale boeken zijn hart ophalen.