De coronacrisis leert ons opnieuw om te gaan met onzekerheden – bij uitstek het terrein van kunstenaars. Twijfels, niet-weten en de raadselen van het bestaan maken deel uit van hun overlevingspakket. We kunnen er veel van leren. “Er komt geen geld binnen, maar ik bepaal wel zelf mijn agenda.” Door WIDO SMEETS
Minstens een keer per dag kruipt de kat van de buren door de haag mijn tuin binnen. Ze wandelt parmantig door het gras, knabbelt aan de stengels van een van de siergrassen (om ze vijf minuten later tamelijk routineus weer uit te kotsen), checkt of de kas nog steeds muizenvrij is en zoekt een warme plek op voor een waakzaam dutje.
Het is een ritueel met een ijzerenheinig ritme, de coronacrisis heeft er geen enkele invloed op. Voor de kat is het gewoon voorjaar. Hetzelfde geldt voor de tuin. De prunus tooit zich met een prille bloesem, in het gras staan honderden ontluikende madeliefjes, de jasmijn begint uit te lopen en zelfs de gekortwiekte appelboom maakt zich al op voor het nieuwe seizoen.
Ik zie het gebeuren, elke dag, want ik zit, zoals velen, thuis. De tuin is mijn enige natuurlijke contact met de buitenwereld.
Of ik eronder gebukt ga? Jein, zou een Duitser zeggen, ja en nee. Nee omdat ik al een verkapte thuiswerker was; naar kantoor ga ik alleen als ik daar nodig ben. Ja omdat ik weliswaar geen sociaal dier ben, maar tegelijkertijd erg gesteld ben op de mogelijkheid om vrij te bewegen. Het is als de vrijheid van de kluizenaar die zich terugtrekt in de wetenschap dat hij elk moment terug kan naar de bewoonde wereld.
Die vrijheid is opgeschort door onze reactie op een virus, een ziekteverwekker, kleiner dan de kleinste bacterie. Onbeperkt naar buiten gaan is er niet meer bij. Behalve praktische bezwaren zijn er nieuwe wetten van kracht, en hangen er drones in de lucht om die te handhaven.
Binnenshuis heeft de ophokplicht mijn leven niet zo heel veel veranderd. Hooguit verschoven.
Ik ben meer gaan lezen. De toch niet kleine tafel in mijn woonkamer is meer dan voorheen bedolven onder kranten, tijdschriften en boeken. Daar zitten trouwens geen boeken tussen over pandemieën, smetstoffen en ander microscopisch gespuis.
Ik ben meer gaan schrijven. Rondom tablet en laptop ligt een uitdijende verzameling dubbelzijdig beschreven post its en vol gepende Moleskine-vellen: in woorden verpakte twijfels over de ongekende tijden die we doormaken. Een deel ervan vindt ergens onderdak, de rest veeg ik aan het eind van de week van tafel.
Ik ben ook meer gaan drinken. Sloten koffie gaan er hier doorheen, mijn koffiemachine, zie haar glimmen, beleeft haar fijnste uren. Pikzwarte ristretto, ’s ochtends om wakker te worden, ’s avonds om wakker te blijven, de rest van de dag om alert te zijn.
De onrust die ik de eerste dagen van de lockdown voelde, heeft plaatsgemaakt voor een zekere gelatenheid, en, vooral, een relativering van datgene waar ik altijd zo druk mee was. Er komt geen geld binnen, maar ik bepaal wel zelf mijn agenda. Het weer zit gelukkig mee, een goed moment om weer te fietsen en te joggen. Ik ren, dus ik besta. Bij thuiskomst, het zal de endorfine zijn, bespeur ik zelfs optimisme bij mezelf. Rationeel gezien is er geen reden voor, de toekomst in ongewisser dan ooit.
Dan ooit? Mijn toekomst was altijd ongewis. Daar heb ik voor gekozen, jaren geleden alweer. Het is de onzekerheid die de drang naar vrijheid en onafhankelijkheid nu eenmaal met zich meebrengt. Ze bepaalden mijn coördinaten – tot Mark Rutte het land op slot deed en zijn politieke koers 180 graden bijstelde. Als een volbloed Keynesiaan pompt hij miljarden in de economie. Privatiseringen worden teruggedraaid, diensten worden gecentraliseerd, het is een kwestie van dagen tot de eerste nationalisatie wordt aangekondigd. Een neo-liberaal die door de nood gedwongen een socialistische agenda uitvoert en tegelijkertijd als procesmanager boven zichzelf uitstijgt. Het zijn verwarrende tijden.
Het is niet daardoor dat ik, thuis zittend, zonder werk, zonder inkomen, geen naar de keel grijpende onzekerheid voel. Existentiële angsten horen, denk ik, bij ziekte en de dood. Bij de tienduizenden vluchtelingen die hun tenten hebben opgeslagen aan de poorten van Europa. Bij de allerarmsten in India, Afrika, het Midden-Oosten, Brazilië en de VS waar het virus om zich heen grijpt. Eén zekerheid hebben ze: het ergste moet nog komen.
Vergeleken met hun situatie biedt ons uitgaansverbod nog steeds een wenkend perspectief; nog een paar maanden onze adem inhouden, en dan mogen we weer. Niet meer als voorheen, maar toch.
Intussen moeten we, zo lijkt het, met zijn allen een ‘onzekerheidsvaardigheid’ ontwikkelen. Ik leen het begrip van Merlijn Twaalfhoven, de componist die vindt dat kunstenaars bij maatschappelijke vraagstukken het verschil moeten maken. Hij gaat daar zelf in voorop, zoekt brandhaarden als Cyprus en Palestina op om samen met de mensen te musiceren. In september 2017 bracht hij in Carnegie Hall in New York zijn over de klimaatproblematiek handelende interactieve stuk Four Drifting Seasons ten gehore. “Het voelt weinig zinvol om in deze tijd vol urgente verhalen mijn innerlijke emoties te verklanken”, zei hij bij terugkeer in een interview in Zuiderlucht.
’Als jullie denken dat kunstenaars nergens voor deugen, probeer je een quarantaine voor te stellen zonder muziek, boeken, films, poëzie, theater, schilderijen.’
De coronacrisis laat zien dat we de vaardigheid om met onzekerheden om te gaan, hebben kwijtgespeeld; we dachten zonder te kunnen in een met garanties, contracten en verzekeringen omheinde samenleving. Ook in de kunsten is de ruimte en de drang om risico’s aan te gaan en buiten de lijnen te opereren danig afgenomen. “Muziek en dans hebben we in het theater gezet, zingen doen we alleen nog in het voetbalstadion en in plaats van verhalen te vertellen rond het haardvuur kruipen we ’s avonds voor de televisie”, zei Twaalfhoven er laatst over in NRC Handelsblad.
Het is een mallemolen waarin ook de kunsten, al dan niet gedwongen door van overheidswege verstrekte dwangbuizen, hun rondjes meedraaien – en niet altijd tot hun voordeel. Toch moeten we bij de kunsten, beter gezegd: de kunstenaars, zijn om onze onzekerheidsvaardigheid te herontdekken en een heilzame omgang met de post-coronatijden te ontwikkelen.. Existentiële twijfels, de stress van het niet-weten, het mysterie van het leven, het zijn de levensaders van hun kunstenaarschap. Onzekerheden, twijfels en angsten, kortom alle zaken in het leven die we moeilijk met elkaar kunnen rijmen vormen de voedingsbodem voor muziek, theater, literatuur, film, poëzie.
We moeten ons opmaken voor het nieuwe normaal – zelden heeft een cliché zich sneller ingevreten in ons taalgebruik. Als dat nieuwe normaal inhoudt dat we eerst de gezondheidszorg weer op orde brengen, de wetenschap het geld en het vertrouwen geven voor meer onderzoek en het onderwijs weer naar het oude niveau tillen, is dat een goed begin. Let op: in wezen hebben het hier dus over een eerherstel van het oude normaal, vóór dat zich kan ontbolsteren tot iets nieuws.
Waar we níet naar terug moeten, is het normaal van the race to the bottom waar we tot voor kort zo druk mee waren, naar een 24/7 wedren die voelde als het lot waarmee je je had te verzoenen om serieus genomen te worden. Het is een misverstand dat je elke ochtend na het opstaan moet gaan rennen, of je nu leeuw bent of gazelle, jager of prooi.
Laat het nieuwe normaal een wereld zijn waar ook het abnormale – het afwijkende, het schurende, het radicale – er weer bij hoort. Een wereld met een volwaardige plek voor iedereen, ook voor kunstenaars die er, verlost van de leiband van overheden en hun vaandeldragers, in respectvolle vrijheid kunnen opereren.
Laten we de kunsten niet langer beschouwen als een vrijplaats van gekkies die, als je ze maar lang genoeg links laat liggen, vanzelf uitsterven. Laten we de kunstenaars, met hun vaardigheid om te dealen met twijfels, het niet-weten en de raadselen van het bestaan, niet beschouwen als paria’s, maar als metgezellen.
Laten we de Halbe Zijlstra-doctrine, over de nutteloosheid van de kunsten, afvinken als een tijdelijke, onverklaarbare geesteszwakte. Laten we 100.000 posters drukken en verspreiden met daarop de hartenkreet die vorige week in Italië, de Europese brandhaard van het corona-drama, op social media circuleerde: ‘Se pensate che gli artisti siano inutili, provate a passare la quarantena senza musica, libri, film, poesia, teatro, pittura…’: als jullie denken dat kunstenaars nergens voor deugen, probeer je dan eens voor te stellen hoe je een quarantaine kunt doorstaan zonder muziek, boeken, films, poëzie, theater, schilderijen.
Een paar weken geleden vond ik een kaartje in mijn bus met de tekst ‘I don’t know where I’m going from here, but I promise it won’t be boring’. Woorden van David Bowie, een artiest die tientallen keren een onbekende afslag nam wanneer de hoofdweg hem als te geplaveid voorkwam en zo verwachtingen en zekerheden van zich af schudde. Waardoor hij nog steeds een inspiratiebron is voor velen.
Het kaartje kwam trouwens van een kunstenares die zichzelf opnieuw aan het uitvinden is. Ze was er al voor de coronacrisis mee begonnen.