Omdat voor de geplande volkstuinen amper gegadigden waren, liet Sittard bijna honderd jaar geleden aan de zuidkant van de stad een park aanleggen. Het waren idealistische jaren. Tijdens de aanleg werd besloten dat de arbeiders hun schoppen twintig centimeter dieper moesten steken, zodat de geplande ijsbaan ook kon worden gebruikt als roeivijver.
De vroegste jeugdherinneringen van Ed van den Ende gaan terug naar het Stadspark in Sittard. Zeventig jaar later weet hij het nog allemaal op te roepen. Daar op dat bankje zat zijn moeder. Daar bij het water was zijn favoriete plekje. “Daar kon je de karpers zien zwemmen.”
Voor moeder en zoon Van den Ende moeten het mooie momenten zijn geweest. De kleuter mocht er de wereld verkennen en zich verwonderen over wat hij allemaal zag in het park. Moeder, een Weense getrouwd met een Nederlandse kleermaker, vond er iets van de grandeur van haar geboortestad terug. Daar kon geflaneerd worden in parken en onder de bomen langs de Donau. Onvergelijkbaar met het kleine Sittard waar, het was halverwege de oorlog, vanwege haar Oostenrijkse komaf automatisch tot het kamp van de bezetter werd gerekend.
Zeventig jaar later heeft Ed van den Ende bij elke boom in het park een verhaal. Bij majestueuze exemplaren van gewone bomen als de eik, de beuk en de berk en bij de talrijke exoten. Hij haalt een blad van een Japanse notenboom en wijst op het afwijkende patroon van de nerven. “Aan elkaar gegroeide naalden”, legt hij uit. “De eerste Japanse notenbomen dateren van zo’n 250 miljoen jaar geleden en behoorden bij de eerste loofbomen. Ondanks hun ouderdom staan ze bekend als bron van kracht. Op de plekken waar in Hiroshima en Nagasaki in 1945 de atoombommen waren gevallen, waren zij het eerste leven dat weer ontkiemde.”
Veel Sittardenaren koesteren net als Van den Ende de sporen die ze in het Stadspark hebben liggen. Ook daarom verbaast hij zich over de stadgenoten die maar niet willen beseffen hoe waardevols het park is. En over de onbekendheid van het enige park van Nederland dat, buiten het Vondelpark, de status van rijksmonument heeft. Die status dankt het park aan het ontwerp. Guy Limpens, teamleider ruimtelijk ontwerp bij de gemeente Sittard-Geleen, roemt de aanpak van ontwerper Dirk Tersteeg (1876-1942): “Hij had gevoel voor het stratenpatroon van de stad, voor de hoogtelijnen, voor het al bestaande groen. In de buurt van het Julianaplein, het dichtst bij de oude stad, zijn de patronen heel erg geometrisch. Verder naar het buitengebied krijgt het park een steeds natuurlijker aanzien.” Zijn collega Peter Hulsman valt hem bij: “Tersteeg verdeelde het plan onder in kamers, met elk hun eigen karakter. En steeds zijn er weer verrassende doorkijken van het ene naar het andere gedeelte.”
Extra waarde krijgt het park ook door de woningen rondom. Zoals er voor de ‘koelpieten’ in de jaren twintig en dertig mijnwerkerskoloniën ontstonden, kwamen er ook voor de bovengrondse leidinggevenden speciale wijken – met enige standing, de straten heetten er lanen. De woningen verraden de bouwstijlen van hun tijd, Amsterdamse School, Het Nieuwe Bouwen, ze zijn nog steeds zeer in trek. Ertussenin landschapselementen met een geschiedenis die veel verder teruggaat: het Sint-Jansputje, een watermolen, de Geleenbeek en de daarvan afgetakte Molenbeek, die in vroeger tijden de stadsgracht van Sittard van water voorzag.
In 1915 vierde Sittard het honderdjarig bestaan van het Koninkrijk der Nederlanden met een grote tentoonstelling van nijverheid, landbouw en kunsten op een nogal drassig terrein ten zuiden van de stad. De nieuw aangelegde Parklaan (“Den Diek” in de volksmond) ontsloot het gebied. Sittardenaren in goede doen bouwden er hun landhuizen. Onder hen de toenmalige burgemeester Gijzels en de ouders van Toon Hermans, lid van de lokale elite en onwetend van de armoedeval van tien jaar later.
Na de expositie moest een nieuwe bestemming worden gevonden voor het terrein. De gemeenteraad opteerde in 1919 voor de aanleg van volkstuinen, maar de inwoners liepen er niet warm voor; een oproep voor belangstellenden leverde twee reacties op. Een jaar later besloot de politiek tot aanleg van een park. Volgens Guy Limpens wordt uit geen van de documenten uit die tijd duidelijk waarom daarvoor de in ’t Gooi wonende Tersteeg werd aangezocht. “In de wijde omgeving werd bij dit soort klussen gekozen voor mensen uit de eigen regio. Misschien kende uit Holland afkomstig hoger personeel bij de mijnen hem.” Tersteeg was eigenlijk een boomkweker die het vak had geleerd in Nederland, Engeland, Duitsland en Frankrijk en gaandeweg steeds meer aandacht kreeg voor tuinarchitectuur. Hij ontwierp onder meer de tuin bij de villa van Gerard Philips in Eindhoven en bij het Nederlandse paviljoen op de wereldtentoonstelling in Brussel in 1910.
In de welvarende mijnstreek was inmiddels geld beschikbaar voor het inhuren van een tuinarchitect van enige faam. Na het Stadspark in Sittard mocht Tersteeg ook het Burgemeester Damenpark in Geleen ontwerpen. In Sittard betaalde het Rijk mee aan de kosten omdat de stad werklozen inzette. Tijdens de uitvoering werden de plannen nog geregeld aangepast. Zo moesten de arbeiders hun schoppen uiteindelijk nog twintig centimeter dieper steken zodat de geplande ijsbaan ook kon worden gebruikt als roeivijver. In 1933 kwam er een zwembad die later dienst deed als forellenvijver. Nu ligt er op dezelfde plek een grasveld dat ook fungeert als evenemententerrein. De toegang tot het zwembad staat nog overeind en werkt met zijn architectonische rechtlijnigheid als een schilderijlijst met doorkijkjes naar het park.
Vanuit haar huis met voortuin aan de Vijverweg kijkt Paula Selman uit over het Stadspark. Ze geniet met volle teugen van de haar omringende groene rijkdom, maar in de loop der jaren is daar ergernis over het onderhoud bijgekomen. “Vroeger werkten hier mensen met hart voor het vak en kennis van zaken. Nu zijn steeds weer wisselende ploegen aan het werk. Die doen wat ze in andere parken ook doen; niemand is echt geïnteresseerd. En als je wilt klagen bij de gemeente, blijft erg onduidelijk bij wie je terecht kunt.” Bij de gemeente beaamt Guy Limpens die verandering. “Vroeger was er een vaste ploeg van drie man voor het Stadspark. Nu is het werk uitbesteed en ligt precies vast wat het onderhoud van een vierkante meter groen per jaar mag kosten. Soms is het lastig uit te leggen dat je bij een monumentaal stadspark dezelfde criteria hanteert.”
In de zomer van 2010 raasde een storm over het Stadspark en richtte enorme schade aan. Het maakte een toch al nodige renovatie alleen maar urgenter. Buro Sant en Co, dat eerder de opknapbeurt van het Zuiderpark in Den Haag coördineerde, begeleidt de operatie die nog in voorbereiding is met een klankbordgroep met daarin zeventien verschillende personen en organisaties. Hoe duur de opknapbeurt wordt, kan Limpens in dit stadium nog zeggen, maar dat het over miljoenen gaat, is duidelijk. Over de duur van de ingreep kan hij wel duidelijkheid verschaffen: zo’n tien jaar. Lang? “Voor het opknappen van het Vondelpark hebben ze ook hun tijd genomen.”
De stad wil recht doen aan het ontwerp van Tersteeg, het park met de verschillende kamers, maar een strikte heiligverklaring wordt het niet. Limpens: “Uitgebreide bloemenperken zoals toen zijn qua onderhoud niet meer te betalen. Met vooruitdenken kun je veel ander moois in stand houden. In het stadspark staat geelhout. Dat is zeldzaam. Al in de jaren tachtig hebben we een kweker opdracht gegeven om er daar een paar van groot te krijgen. Die hebben we onlangs kunnen gebruiken voor vervanging. Met houtmatten rond bomen kunnen we verzakking in de drassige ondergrond voorkomen. Maar we gaan niet krampachtig een boom overeind houden, zoals bij het Anne Frankhuis. Groen, ook monumentaal groen, is levend materiaal. Daar hoort ook bij dat het een keer doodgaat.”
Dit is het 33e en laatste artikel in een reeks over Plekken der Herinnering, een project in samenwerking met de BV Limburg. Het eerste artikel, over het Kartuizerklooster in Roermond, verscheen in juni 2009