Filmer/fotograaf en nostalgicus Noël Loozen valt op met zijn tragikomische werk waarin zijn Limburgse geboortegrond regelmatig opduikt. FONS GERAETS zocht hem op. “Een fanfare vind ik fascinerend. Ook in grafisch opzicht: kleurspektakel dat geluid maakt.”
Vooral werkers in de creatieve industrie doen het: hun ingevingen inspreken via een dictafoon-app. Cineast en fotograaf Noël Loozen geeft de voorkeur aan de schriftelijke variant: hij stuurt e-mails naar zichzelf.
“Ik zit mezelf continu te mailen. Ideeën die opborrelen, flarden van gesprekken die ik opvang, opmerkelijke dingen die ik zie.” Die berichtjes krijgen als kopje ‘film’ of ‘fotografie’; het is zijn manier van archiveren. Hij print ze uit en stopt de brij aan ideeën in een klapper. Samen vormen ze een soort monoloog.
Dat verzamelen, zoeken en aftasten zijn de omtrekkende bewegingen van een nieuwe speelfilm. Binnenkort trekt hij zich drie maanden terug in Noorwegen om het script te schrijven. Zijn zwangere vrouw gaat naar Oslo voor haar werk, hij gaat mee. Heeft hij al een notie van het idee? “Het is allemaal nog vaag. Ik weet wel dat het een vrij donkere film gaat worden.” Niet echt verrassend, want ook zijn vorige films blinken niet uit in draaglijke lichtheid. Lachend: “Ja, mijn films worden steeds zwaarder.”
Noël Loozen (Geleen, 1983) maakt vooral kortfilms vol humor, tragiek en absurdisme, zoals The Hornhunter, Spoetnik en Botanica. Zijn meest recente productie is Limburgia, die zich afspeelt in de schutterijwereld. Zijn films bevatten drie thema’s, hij noemt ze zijn Heilige Drievuldigheid: de liefde, het verlies van iets dierbaars en de noodzaak om in actie te komen. Loozen: “In mijn nieuwe film zal dat niet anders zijn, maar ditmaal is de dominante emotie angst. We leven per slot van rekening in een angstcultuur. Er zal beslist een hypochondrisch personage in voorkomen. En opnieuw zal de film zich afspelen in een microkosmos.” Zijn voorliefde voor kleine gemeenschappen dankt Loozen aan zijn afkomst; Limburg is een provincie waar het verenigingsleven met zijn fanfares, zangkoren en schutterijen nog redelijk intact is. Het verklaart tevens zijn fascinatie voor uniformen.
We treffen elkaar in een hotellobby in Maastricht, de stad waar hij opgroeide. Klein van stuk, zwart haar, snor, rood mutsje, rugzak. Hij praat zoals volgens Volkskrantcolumnist Frank Heinen veel mensen dat doen: niet soepel overal langs huppelen, maar strompelen, struikelen en halt houden. Ook dit interview is er eentje “op een zachte achterband”.
Loozen heeft drukke weken achter de rug. Terwijl hij eigenlijk aan het bijkomen was van alle hectiek rondom Limburgia. “Ik was oververmoeid, mijn lichaam wilde niet meer. Daarna was ik anderhalve maand van mijn padje. Films maken is heavy, zeker op de wijze zoals ik te werk ga. Mensen denken dat je als filmregisseur bakken met geld verdient, maar het tegenovergestelde is waar. Daarom werk ik ook in opdracht, en maak ik commercials. En om opdrachten in de wacht te slepen moet ik voortdurend pitches doen. Da’s behoorlijk intensief. Als ik zo’n klus binnenhengel kan ik weer een tijdje schrijven.” Tussendoor was hij te gast op filmfestivals in Eindhoven en Leuven, gaf hij een presentatie in het NewWerktheater in zijn woonplaats Amsterdam en werkte hij aan vier foto-opdrachten voor de Volkskrant. Bij een artikel over ‘2017 als het jaar van 50 soorten pindakaas’ fotografeerde hij in zijn studio een ‘readymade’ van pindakaaspotten waarvan hij alle deksels een andere kleur gaf. “In navolging van mijn grote held, de Zwitserse conceptuele kunstenaar Roman Signer, noem ik het een time-sculpture.”
Speelt perfectionisme je daarbij parten?
“Ja, dat is megavermoeiend omdat je nooit helemaal krijgt wat je voor ogen staat. Dan ga je naar het volgende en krijg je wéér niet exact wat je wilt. Dat vreet energie. Als de agenda vervolgens een week leeg is, word ik helemaal gek: onrustig en angstig. Daarna accepteer ik het en word ik ziek. Daar ben ik nu van aan het herstellen.”
De coverfoto van een veelbesproken Volkskrantspecial over Limburg, met daarop zes leden van een fanfare, komt uit zijn koker. De aandacht op de foto wordt getrokken door de jonge tamboer op de voorgrond, met zijn oversized uniformjasje, erekoord en stropdas. “Ik ben nooit bij de fanfare geweest, toch zie ik mezelf in dat beeld. Menigeen vindt het sneu voor dat jongetje, maar ik zie kwetsbaarheid én kracht. De fanfare vind ik sowieso fascinerend. Ook in grafisch opzicht: kleurspektakel dat geluid maakt.”
Loozen komt uit een textielfamilie. Zijn oom, tante en opa hadden in de Westelijke Mijnstreek ieder een herenmodezaak. Een voor een gingen ze op de fles. Zijn vader was stukadoor die na een opleiding aan de kunstacademie in Breda een lijstenmakerij begon waar zoon Noël voor het eerst werd geconfronteerd met kunst. Legio kunststudenten zag hij binnenkomen met hun eerste werkjes. Bij zijn andere grootouders kon hij zijn tekenlust botvieren. “Ik schilderde hele series engelen. Toch heb ik nooit overwogen om kunstenaar te worden. Lange tijd was ik ervan overtuigd dat ik niks kon. Ik was onzeker, had weinig eigendunk.”
Door de explosieve thuissituatie – “om het netjes te zeggen: ik kom uit een rumoerig gezin” – was zijn schooltijd een lijdensweg. Afgewezen door diverse mbo-opleidingen woonde hij antikraak en werkte in de horeca. Tot hij in Maastricht de liefde van zijn leven ontmoette. Ze studeerde psychologie en pushte hem om toelatingsexamen te doen op de kunstacademies in Amsterdam, Rotterdam en Maastricht. Hij verhuisde naar Amsterdam en begon een nieuw leven. “Vind je het gek dat ik Limburg associeer met mislukking en de Randstad met succes?”
Toch blijft hij terugkeren het zuiden, de regio is ook een bron van inspiratie. De fysieke en mentale afstand tot zijn geboortegrond is voor Loozen van eminent belang. “De omgeving waar je bent is het minst interessant, want die zie je niet. Het is zo dichtbij dat je het niet waarneemt. Juist de verderop gelegen plekken, dat geldt ook voor herinneringen, beginnen te borrelen nadat je er bent vertrokken. Op vakantie krijg ik altijd de beste ideeën.” Hij neemt een slokje van zijn dubbele espresso. “In Amsterdam heb ik nog nooit een film gemaakt.”
In zijn werk is couleur locale essentieel. “Dat geldt voor bijna alle filmmakers. Ook bij David Lynch en Wes Anderson speelt het landschap een wezenlijke rol.” Spoetnik is gedraaid in Wallonië, in Petit-Lanaye, net over de grens bij Maastricht, en is geïnspireerd op een dierbare jeugdherinnering. “Als kind ging ik vaak met opa Sjef naar Lanaken om frietjes met spoetnik te eten. Aan de overkant van de weg lag een bordeel. Ik had geen benul van wat zich daar afspeelde, maar was onder de indruk van de mooie, warme lichtjes.”
Het idee voor Spoetnik ontstond toen de typisch Vlaamse frietkotten vanwege strenge hygiënevoorschriften dreigden te verdwijnen. “Toen dacht ik: wat als de frietbakker bonje krijgt met de souteneur?” Toen hij een keer in een Amsterdams cafetaria een spoetnik bestelde, gingen achter de toonbank de wenkbrauwen omhoog. Boven de grote rivieren heet dat ding een berenhap of berenklauw. “Op het filmfestival van Berlijn dachten ze dat ik de spoetnik, schijfje gehakt/stukje ui, zelf had bedacht.”
Voor Limburgia, over de zestigjarige Willie die zijn ultieme droom (schutterskoning worden) in duigen ziet vallen, heeft Noël Loozen een schiettent helemaal uit Friesland laten komen vanwege de decoratie van een indiaan. “Wij vinden onszelf heel geciviliseerd. Maar waren we allen indiaan dan zou de wereld er veel beter uitzien. Indianen houden van de aarde, van de lucht, van de planten. Ze kunnen moeiteloos overleven – dat lukt ons zonder smartphone helemaal niet meer. Het zijn de talismannen van het leven. Een fantastisch volk. En ze laten zien waar ze vandaan komen.” Lachend: “Zoals ik dat doe met Limburg.”
Limburgers als de indianen van Nederland?
“Net als indianen zijn Limburgers bang om hun cultuur te verliezen. Daarom wilde ik per se die kermistent met die indiaan. Mijn vader, die de exploitant speelt, lijkt op een indiaan.”
Je laat Limburg op zijn traditioneelst zien. Daar gaan we weer!
“Het zijn superclichés. Maar ja, mensen bestaan uit clichés. Hoe hard je je daar ook tegen verzet, je blijft een cliché.”
Voel je niet de neiging om aan die clichés moderne elementen toe te voegen?
“Waarom zou je niet trots mogen zijn op de Limburgse cultuur? Het is heel mooi dat we fanfares, vlaaien, zuurvlees, carnaval en een uniek landschap hebben. Welke Nederlandse provincie kan dat zeggen? En ik houd nu eenmaal erg van nostalgie.”
Er schijnt een kloof te bestaan tussen de kosmopolitische Randstad en het behoudende platteland. Bevestig jij dat beeld niet?
Hij denkt na. Dan, lichtjes geërgerd: “Het gaat hier élke keer over. Als je zo blijft kijken naar alles, blijven die verschillen intact. Ik woon in dat kosmopolitische Amsterdam, ik weet zeker dat er zó niemand naar Limburg kijkt. Echt niemand.”