Ruim een derde van de schilderijen uit het Suermondt-Ludwig-Museum in Aken bleek na de oorlog verdwenen. Directeur Peter van den Brink probeert te achterhalen wat er met de werken is gebeurd. Met succes, binnenkort komt een van de belangrijkste schilderijen terug naar Aken. DUNCAN LIEFFERINK wilde weten hoe dat in zijn werk gaat.
“Eind 2008 kregen we een tip van een Zuid-Duits echtpaar. Ze waren op de Krim geweest en hadden in Simferopol een tentoonstelling gezien met tientallen schilderijen die uit Aken afkomstig waren. In de meeste gevallen stond de herkomst er gewoon bij, open en bloot.”
Peter van den Brink werkte jarenlang als conservator oude kunst in het Bonnefantenmuseum in Maastricht. Sinds 2005 is hij directeur van het Suermondt-Ludwig-Museum in Aken. De in Valkenburg wonende Van den Brink heeft het er zeer naar zijn zin. Ook deze middag zit hij er ontspannen bij op zijn werkkamer aan de achterzijde van het museum. De opwinding over de ‘ontdekking’ van uit Aken afkomstige roofkunst glinstert acht jaar later nog in zijn ogen.
Zoals de meeste Duitse openbare collecties werd die van het Suermondt-Museum (de schenking Ludwig kwam er pas in 1977 bij) in de oorlog op een veilige plek opgeslagen. In Nederland ging het net zo: Rembrandts Nachtwacht en vele andere topstukken brachten de oorlog door in de grotten van de Sint Pietersberg. De meeste Akense kunst ging naar de Albrechtsburg in Meissen, niet ver van Dresden.
“Een deel van de in Meissen opgeslagen werken werd al in juni 1945 door de Amerikanen teruggebracht” vertelt Van den Brink. “Een ander deel bleef achter. Meissen lag in de Russische zone – de latere DDR. Veel kunst die zich daar bevond werd door het Rode Leger meegenomen als oorlogstrofee. De Russen hielden dat vrij netjes bij, maar Meissen was toevallig bezet door een bataljon uit Oekraïne. Die schreven niks op. Het zou verklaren waarom er van de Akense schilderijen vrijwel geen spoor terug te vinden was.”
“Alleen al voor ons museum gaat het om meer dan tweehonderd schilderijen, ruim een derde van de toenmalige collectie. Van de meeste van de vermiste werken zijn nog zwartwit foto’s beschikbaar. We weten precies wat er weg is, maar we weten niet wáár het is. Een fantoommuseum, een Schattengalerie. Onder die titel hebben we in 2008 een catalogus van de verloren schilderijen gepubliceerd. Tegelijkertijd stelden we in het museum een selectie van de oude foto’s ten toon. We waren het eerste museum in Duitsland dat zoiets deed. Sommige andere musea zijn veel meer kwijtgeraakt dan wij, maar het thema ligt in Duitsland heel gevoelig – nog steeds. Wie zijn wij om ons te beklagen over onze oorlogsverliezen? Als Nederlander kan ik daar waarschijnlijk net iets vrijer mee omgaan.”

Peter van den Brink: “In Duitsland mag roofkunst niet tegen de geschatte marktprijs worden teruggekocht. Het maximum bedrag is tien procent vindersloon.” foto Richard Stark
“En toen kwam die tip over Simferopol. De Krim hoorde op dat moment nog bij Oekraïne, dus dat kwam overeen met onze vermoedens. Waarschijnlijk hebben ze aankondigingen van onze Schattengalerie gezien en toen hun tentoonstelling georganiseerd. Als proefballon, om te kijken hoe we zouden reageren.”
Vrijwel onmiddellijk reisde een Akense delegatie af naar de Krim. De WDR ging mee en maakte een reportage. Je ziet Peter van den Brink en zijn medewerkers in stomme verbazing door de zalen van het museum in Simferopol lopen. Van den Brink: “We hadden de catalogus bij ons en konden gewoon aankruisen welke schilderijen er hingen. Het waren er 76.”
“Bij die eerste ontmoeting hebben we ons heel terughoudend opgesteld. We hebben benadrukt dat we waren gekomen om te helpen met het inventariseren en onderzoeken van de schilderijen, zeker niet om ze meteen mee terug te nemen. Die diplomatieke houding werkte goed. We mochten alles in detail fotograferen, zelfs de achterkanten. Labels en stempels zeggen veel over de wat er met de werken gebeurd is. Het bleek dat een aantal ervan in de jaren vijftig in Kiev gerestaureerd was.”
Het bezoek aan Simferopol was het begin van een proces, maar voor een proces als dit heb je een lange adem nodig, we komen er nog op terug. Maar eerst is het tijd voor een verhaal met een goede afloop. Van den Brink gaat er eens goed voor zitten.
“Het waren niet alleen de Russen en de Oekraïners die schilderijen meenamen. Ook Duitse burgers maakten gebruik van de chaos in de naoorlogse jaren. Een zekere Alice Tittel emigreerde in 1951 van Berlijn naar Canada. Ze had twaalf schilderijen bij zich, afkomstig uit het depot op de Albrechtsburg in Meissen. Elf daarvan meldde ze aan bij de douane. Ze beweerde dat ze de schilderijen op een veiling had gekocht. Het laatste schilderij meldde ze niet aan, ze smokkelde het ongezien naar Canada. Het was het mooiste van de twaalf, een zeventiende-eeuws bloemstilleven van Balthasar van der Ast. In 1954 verkocht ze het, geholpen door de museumdirecteur in haar nieuwe woonplaats in Ontario, aan een kunsthandelaar in New York. Via-via kwam het weer in Europa terecht en wel in Wassenaar, in de collectie van Unilever-topman Sydney van den Bergh. Die verkocht het in 1972, via een Haagse kunsthandelaar, aan een verzamelaar in New York.”
“Het schilderij is sindsdien enkele malen in Nederland geweest. Ik zag het voor het eerst in 1988 op een tentoonstelling in het Prinsenhof in Delft, waar ik toen conservator was. Roofkunst was in die tijd geen thema. Het was weliswaar bekend dat er zich in Aken een vergelijkbaar schilderij had bevonden, maar men ging ervan uit dat dat een andere versie was. Ik ook, ik geef het eerlijk toe.”
“In 2004 werd de Van der Ast onverwachts aangeboden op de TEFAF in Maastricht. Nu wordt alles op de TEFAF vooraf zorgvuldig gekeurd. Tijdens de keuring stelde het Art Loss Register vast dat het schilderij wel heel erg veel leek op het vermiste paneel uit Aken. De kunsthandelaar die het namens de New Yorkse eigenaar aanbood hield vol dat het om twee verschillende schilderijen ging. Op zijn exemplaar was een vliegje te zien dat ontbrak op de afdruk van de Akense archieffoto die op dat moment ter beschikking stond. Hij trok het werk overigens wel terug. Toen we de foto in ons archief beter bekeken, bleek dat het vliegje daarop wel degelijk aanwezig was geweest, maar op de bewuste afdruk samen met een beschadiging in het negatief was weggeretoucheerd.”
Het schilderij was hierdoor zo goed als onverkoopbaar geworden. De New Yorkse eigenaar kon in 1972 niet weten dat het om geroofde kunst ging. Een volgende koper zou zich niet meer daarop kunnen beroepen. Dat bood kansen voor Van den Brink: “In Duitsland mag roofkunst niet tegen de geschatte marktprijs worden teruggekocht. Het maximum bedrag is tien procent vindersloon. Bij de toen geldende veilingprijzen voor Van der Ast was dat hooguit een ton. Maar helaas, voor de eigenaar zou dat onvoldoende zijn geweest. Dan doe je er toch een paar dingen bij die ongebruikt in de opslag liggen, suggereerde de bemiddelende kunsthandelaar, maar daar kan ik als directeur van een openbare collectie natuurlijk niet aan beginnen. Ik ben geen marktkoopman.”
De onverwachte doorbraak kwam in 2012, toen een Van der Ast van vergelijkbare kwaliteit op een veiling maar liefst vier miljoen euro opbracht. Van den Brink “Tien procent was nu ineens vier ton geworden, een bedrag dat voor de eigenaar acceptabel was. Het enige wat ik nu nog hoefde te doen was fondsen werven. Als alles meezit hangt het schilderij begin 2017 weer in Aken!” Het voegt zich dan bij een ander bloemstilleven uit de buit van Alice Tittel dat twee jaar geleden na vergelijkbare (zij het iets minder spectaculaire) omzwervingen in het museum terugkeerde.
Met de Van der Ast komt volgens Van den Brink één van de drie belangrijkste stukken uit de Schattengalerie terug naar Aken, een beloning voor jarenlange inspanningen. Het tweede is een klein winterlandschap van Claude Monet. De verblijfplaats daarvan is bekend – het doek lijkt in het bezit te zijn van nazaten van een hoge officier uit het Rode Leger, dat kan niet toevallig zijn – maar teruggave is nog hoogst onzeker. Het derde is een groot doek met een mythologische voorstelling van Hendrick de Clerck, een Brusselse schilder van rond 1600. Ook dat schilderij werd door de Oekraïners uit de Albrechtsburg ontvoerd. Het brengt ons terug naar Simferopol.
“Een paar jaar geleden leek in Oekraïne de politieke wil te bestaan om over de zaak te praten. Al weet je nooit zeker of de musea zelf ook zullen meewerken. Ze willen wel graag geld en hulp, maar zitten niet op teruggave te wachten. Om de boel in beweging te brengen heb ik toen een onorthodox voorstel gedaan dat in essentie hierop neerkwam: Oekraïne zou het Duitse eigendom erkennen, maar er zouden maar vijf schilderijen daadwerkelijk naar Aken gaan. Niet de kostbaarste stukken, wel stukken die belangrijk zijn voor onze collectie. De rest zou in Simferopol blijven als langdurig bruikleen en alleen voor tijdelijke tentoonstellingen naar Aken terugkeren.”
Van den Brinks voorstel werd “aarzelend positief” ontvangen, maar is inmiddels door de geopolitieke realiteit ingehaald. De Krim hoort niet meer bij Oekraïne, maar is geannexeerd door Rusland, de directeur van het museum in Simferopol is vervangen en er zijn sterke aanwijzingen dat de Akense schilderijen naar Moskou zullen worden overgebracht. De Russische wet, in tegenstelling tot de Oekraïense, bestempelt collecties als deze onvoorwaardelijk tot staatseigendom. Teruggave, in welke vorm dan ook, staat voorlopig niet op de agenda.