De nacht nadat ik in Le Grand Curtius was geweest droomde ik ervan. Zoveel Mariabeelden, zoveel geweren, zoveel wijnglazen, zoveel hoekjes waarna weer iets anders komt. Ik verdwaalde en ging met een Iraans zwaard een oprukkende Empire-klok te lijf.
Maar eigenlijk was ik in Luik voor een kleine tentoonstelling over James Ensor, op de tweede verdieping van Palais Curtius. “Neem de lift maar”, zegt een suppoost met een krantje. “Dat is beter.”
De hoofdmoot van de expositie L’autre Ensor wordt gevormd door 52 tekeningen die de Belgische schilder James Ensor (1860-1949) in zijn jonge jaren maakte. Hij verkocht de tekeningen – ‘per stuk’, aldus de toelichting – aan de Brusselse verzamelaar Henri Van Cutsem, die ze weer aan het museum van Doornik schonk. Le Grand Curtius mocht ze twee maanden lenen en presenteert ze als ‘ongeziene werken’, wat je het gevoel geeft dat je naar herontdekte schatten staat te kijken.
De bladen zijn kleiner dan A4. Naast elkaar opgehangen worden het lange rijen zwart-witte postzegels. Pas als je er met je neus bovenop gaat staan, begrijp je waarom meneer Van Cutsem ze allemaal wilde hebben. Met een paar welgemikte lijntjes schetst Ensor het silhouet van een lopende man, hij lijkt op weg naar een stripverhaal dat pas een eeuw later gemaakt zou worden – in België, dat wel natuurlijk. Andere tekeningen zijn doorwerkte studies van het licht op een fles, een tas aan een haakje of een dode vlieg. Ensor modelleert de vormen met niets dan potlood en houtskool. Zelfs de diepe schaduw van een uitgeblazen kaars weet hij op te roepen.
Op de derde verdieping komt de kleur terug. Er hangen een stuk of zes, zeven schilderijen uit de Luikse musea. Heel goed dat ze die apart hebben gehouden, want schilderijen op een tekeningententoonstelling kunnen enorm afleiden. De schilderijen, meest van veel latere datum, laten Ensor zien zoals we hem kennen: een stadsgezicht, stillevens met schelpen, vazen met bloemen en maskers in heldere kleuren. Hier weinig modellering, weinig licht en schaduw. Na de tekeningen valt op dat deze schilderijen eigenlijk zo plat als een dubbeltje zijn. De overeenkomst zit dieper, in het eigen leven dat Ensor de voorwerpen meegeeft.
Op de terugweg neem ik toch de trap en beland in verduisterde zalen met manshoge schouwen. Palais Curtius werd rond 1600 gebouwd voor Jean de Corte. De Corte was rijk geworden met de productie van buskruit en vond zichzelf zo belangrijk dat hij zijn naam veranderde in Curtius. Naast het paleis, langs de oever van de Maas, verrezen de nederige onderkomens van andere notabelen. Dit was de villawijk van zeventiende- en achttiende-eeuws Luik.
Sinds 2009 zijn Palais Curtius en drie andere stadspaleizen samengevoegd tot museum Le Grand Curtius. Het biedt onderdak aan de onwaarschijnlijke collecties van de stad: prehistorische en Romeinse archeologie, Maaslandse religieuze kunst, glas, toegepaste kunst, wapens en zelfs de studeerkamer van de Luikse violist Eugène Ysaÿe. De route voert je ongemerkt van de ene afdeling in de andere, van het ene gebouw in het andere. Hier wordt niet ‘het verhaal van Luik’ verteld, zoals het nieuwe Rijksmuseum dat probeert te doen voor Nederland. Nee, het komt erop neer dat je je eigen verhaal mag samenstellen. Alle spullen liggen klaar, ga je gang. Dat is voor Nederlandse begrippen misschien niet zo eigentijds, maar wel spannend.
L’autre Ensor. T/m 23 maart in Le Grand Curtius in Luik.