Het Dutch Mountain Filmfestival in Heerlen wil het de bezoekers niet te makkelijk maken. Een festival, zegt organisator Toon Hezemans, moet meer zijn dan een optelsom van de getoonde films. “Het beeld is soms belangrijker dan het verhaal.”

Op 29 mei 1953 beklommen Edmund Hillary en zijn gids Tenzing Norgay de top van de Mount Everest (8844 meter). Ze waren de eersten, althans, zo staat het in de boeken. Inmiddels geldt het pad dat het duo gebruikte voor veel bergbeklimmers als heilig spoor. De wachttijd op achtduizend meter hoogte kan er wegens grote drukte oplopen tot anderhalf uur. In het basiskamp zijn tegenwoordig toiletten en douches. Om maar te zwijgen van het rondslingerende afval op de hellingen van de berg.

De eeuwige roem van Hillary en Norgay heeft nooit geleden onder het vermoeden dat al eerder, in 1924, George Mallory en Andre Irvine hen voorgingen. Met het verschil dat dit duo de klim niet overleefde. Het lichaam van Mallory werd pas in 1999, goed geconserveerd door het ijs, terug gevonden.

Van de expeditie van Hillary en Norgay maakte Captain J.B.L. Noel de film The Epic of Everest. Aan het eind ervan lopen Irvine en Mallory uit beeld, om nooit meer terug te keren. De film, een van de schatten van het Britse filmarchief, werd de afgelopen jaren gerestaureerd en beleeft tijdens de vierde editie van het Dutch Mountain Film Festival, waarvan Hezemans, samen met Thijs Horbach kartrekker is, de première buiten Engeland.

Toon Hezemans (Heerlen, 1967) is behalve kunstenaar ook bergsporter. Of, zoals hij dat liever noemt, een jongetje dat graag buiten speelt. Klimmen, abseilen, lopen, hij kan er geen genoeg van krijgen. Ooit vond Hezemans op een van zijn tochten in de Ardennen een verlaten, overwoekerde steengroeve. Hij kreeg meteen visioenen om de groeve geschikt te maken voor outdoor-sporten en ging van deur tot deur in het nabijgelegen dorp om de eigenaar op te sporen. Of de groeve te koop was, wilde hij van de eigenaar, de plaatselijke huisarts, weten. Dat niet, maar voor 1500 euro kon hij een jaar huren. Hij richtte de groeve in voor klimmers en andere avonturiers. Erg succesvol werd de onderneming niet – in tegenstelling tot het OutdoorPark van Snowworld in Kerkrade. “Als mensen na een uurtje geen zin meer hebben in klimmen en klauteren, willen ze een frietje eten, nog even shoppen, voor de deur in de auto stappen en dan terug naar huis.” “Plug and play”, noemt hij dat soort gedrag. “Alsof ze een app aanklikken.”

Zo makkelijk wil hij het de bezoekers van het Heerlense filmfestival niet maken. Een festival moet meer zijn dan een optelsom van vertoonde films. En een bergfilm biedt niet alleen spanning en amusement, hij moet ook confronteren. Vandaar dat hij de Duitse klimmer Paul Thelen heeft uitgenodigd om The Epic of Everest in te leiden; hij verloor een vriend tijdens een beklimming. Elke middag is een flinke pauze ingelast tijdens welke bezoekers (vorig jaar zeshonderd) met elkaar in gesprek kunnen in een berghut-achtige setting. Naast echte klimfilms als The Summit, een expeditie naar de top van de K2 in Pakistan (in 2008 stonden achttien klimmers op de top, 48 uur later waren er elf dood), toont het festival ook een documentairefilm van de Universiteit Maastricht waarin patiënten met trombose naar grote hoogtes worden gebracht om te zien hoe het lichaam daarop reageert. Ook in première gaat de film Mountains and Molehills van Sandra Wollner over de twee hoogste bergen in het Koninkrijk der Nederlanden: Mount Scenery op Saba en de Vaalserberg.

Foto's: Harry Kikstra

De bergsport geldt als een van de oudste genres binnen de cinematografie. De Duitse regisseur en geoloog Arnold Franck (1889-1974) was een van de eerste cineasten die in de jaren twintig de studio verliet en op locatie filmde, meestal zonder trucages. Zijn film Der heilige Berg uit 1926, met Leni Riefenstahl in de hoofdrol, werd een klassieker. De omstandigheden nopen de makers van bergfilms innovatief te zijn. Volgens Toon Hezemans vinden filmattributen als minuscule (helm)camera’s, drones en kabelcamera’s hun oorsprong in de bergfilm. “In een film als The Summit worden materiaal en techniek tot het uiterste getest. Het beeld is soms belangrijker dan het verhaal.”

Opmerkelijk dat het festival vorig jaar een film schrapte die dit jaar extra onder de aandacht wordt gebracht. Eye to Eye With Everest van Milan Collin had in januari een avant-première in filmmuseum Eye Amsterdam. Eye to Eye with Everest gaat over twee cameramensen die een expeditie moeten filmen van een bijna blinde man naar de top van de Everest. De cameralui worden geconfronteerd met hun eigen fysieke tekortkomingen terwijl de gehandicapte klimmer het lijkt te gaan redden. Niet in de laatste plaats omdat de expeditie ook commercieel moet slagen.

De film lokt vragen uit over de morele grenzen bij het verslaan van deze topsport. Volgens Hezemans kun je zo’n film alleen vertonen als je ook de ruimte geeft om vooraf en achteraf ruimte te bieden voor debat. In Amsterdam was dat het geval. In Heerlen kon het vorig jaar om organisatorische redenen niet, zegt hij, dit jaar wel.

Wat trekt mensen toch zo in het genre? “Ik denk”, zegt Hezemans, “dat mensen geconfronteerd willen worden met hun oer-angsten. Die vind je daar waar de paden ophouden en de natuur begint.”

Dutch Mountain Filmfestival van 7 t/9 februari. www.dmff.eu