Regisseur Matthijs Rümke van Het Zuidelijk Toneel baseert zijn theaterstuk Opkomst en ondergang van de stad Heerlen op Brechts Mahagonny. “Moraal, consumptie en kapitalisme zijn in deze tijd opnieuw de bepalende elementen.” Maar het is geen politiek vormingstheater. “De tijd van enkelvoudige wereldbeelden is voorbij. We willen verrijken, niet beperken.”

door Bindels & Van Melick

Een theaterstuk over ‘Opkomst en ondergang van de stad Heerlen’. En dat in een stad die heden en toekomst karakteriseert als culturele lente, waar Schunck* Glaspaleis, de gerenoveerde Stadsschouwburg en het Maankwartier (de omgeving van het NS-station) de iconen zijn van herwonnen stedelijke vitaliteit, waar Cultura Nova en andere culturele happenings groeien en bloeien, waar het kleinschalig culturele ondernemerschap gedijt. Een stad die gezuiverd van het mijnverleden laboratorium wil zijn voor de aanpak van vergrijzing, krimp en braindrain. Een stad, volgens de stedelijke smaakmakers klaar voor de toekomst?

Wat moet de oude Bertold Brecht hier? Wat gaat Het Zuidelijk Toneel met medewerking van het Willem Breuker Kollektief de stedelingen voorzetten die geloven dat kunst en cultuur de oplossing is voor de crisis, waar volgens anderen Heerlen zich permanent in bevindt?
Wij vroegen het regisseur Matthijs Rümke: “Die tegenstelling maakt het juist heel interessant. Over dat soort dingen gaat het in onze voorstelling en dat is niet typisch Heerlen, hoor: het is evenzeer aan de orde in Tilburg waar we ook spelen. Eigenlijk is het een universele kwestie. Het gaat erom hoe de politiek de cultuur denkt te kunnen gebruiken. Hoe denken politici dat kunst en cultuur ingezet moeten worden om bijvoorbeeld het probleem van de Marokkaanse jongetjes in een buitenwijk te benaderen. De titel Opkomst en ondergang van de stad Heerlen, daar zit natuurlijk een knipoog in. Heerlen gaat niet ten onder, noch Tilburg. Het is een poëtische titel, omdat er op een andere manier iets verloren en iets ten onder gaat. Dat is de link naar het kapitalisme: we verzuipen veel meer dan we denken in commercieel kapitalisme en eigenlijk willen we alleen maar geld verdienen. Misschien gaat het wel over de ondergang van een moraal. In die zin, denk ik, zijn de termen van Brecht heel erg toepasbaar: moraal, consumptie en kapitalisme zijn nog steeds de elementen die bepalend zijn, wéér bepalend zijn. Maar we leggen niets vast: de kijker moet zelf denken.”
Het programma bestaat uit twee gedeelten. Allereerst speelt het Willem Breuker Kollektief Mahagonny Songspiel (1927), een liederencyclus van Kurt Weill op basis van een aantal gedichten van Bertolt Brecht, die bloei en morele ondergang van de denkbeeldige stad Mahagonny weergeeft. Regisseur Matthijs Rümke: “Het is Brechts visie op de jaren twintig, een visie die rechtstreeks te maken had met Marx en het kapitalisme en de invalshoek dat de sterkere altijd de zwakkere zal opeten.”
Na de pauze maakt Het Zuidelijk Toneel een tegenhanger daarvan, een eigen variant in de vorm van muziektheater, onder de titel De opkomst en ondergang van de stad Heerlen. Rümke: “Mahagonny Songspiel gaat over Mahagonny en niet over Berlijn. Ik ga de stilering van toen en die van nu tegenover elkaar zetten. Onze dramaturgie, waar nog aan geschreven wordt, is veel moderner dan die van Brecht. Er komen nieuwe liederen in, nieuwe muziek: we willen laten zien wat van toepassing is op Heerlen aan de hand van een reeks taferelen die de moderne provinciestad uittekenen. Voor dit deel worden krachten uit Heerlen gerekruteerd. Je zult er een aantal mensen leren kennen in hun worsteling met deze tijd. Je ziet scènes met een hopeloos eenzame vrouw, maar we zien haar ook samen met een Heerlense amateurtoneelclub proberen om zin aan haar leven te geven. Je ziet een tafereel met een allochtoon die de stad binnenkomt, een scène met een onderwijzer die voor een Heerlense klas staat met kinderen van tien en hun de historie uitlegt. De onderliggende vraag is: gelden die wetten van Marx nog steeds, hebben Brecht en Weill het goed gezien of is alle ellende opgelost?”.
Het stuk wordt ook in andere steden opgevoerd, maar Rümke heeft niet voor elke plaats een andere versie geschreven. “De geschiedenis van Heerlen zal een rol spelen, maar wij gaan geen historisch toneel maken; het gaat in geen geval specifiek over de mijnen. We zitten in 2010 en 2011. Wat wij ermee doen is vergelijkbaar met wat Brecht deed: iets specifieks qua locatie en tijd universeel maken. De huidige verzorgingsstaat willen wij in toneelvorm gestalte geven. Dus heb je het over het feit dat mensen alles in regels gevangen hebben en zichzelf daarmee in die regels gevangen zetten. Zien ze dat? Hoe voelen ze zich daar bij, hoe ongelukkig maakt hen dat?”

Matthijs Rümke (Amsterdam, 1954) is als artistiek leider van Het Zuidelijk Toneel de opvolger van illustere voorgangers als Gerardjan Rijnders, Ivo van Hove en Johan Simons. De toneelcriticus Loek Zonneveld karakteriseerde het werk van de als “verhalenverteller en tovenaar” gekarakteriseerde Rümke met de 3 a’s: anarchisme, adrenaline en amusement. Rümke, zeggen de bronnen, is voortdurend op zoek naar een nieuwe theatertaal, visueel aanlokkelijk en op menselijke maat, die aan het denken zet en amuseert in één. Daarbij schuwt hij de ongebaande wegen niet: amateurs, andere kunsten, bijzondere locaties, nieuwe Nederlandse schrijvers; wat hem en het onderwerp past, transformeert hij tot theater. Rümke: “Je kunt veel doen in toneel en vooral veel mensen direct bereiken. Maar niet tot elke prijs. Als ik iets maak voor 10-jarigen moet ik in staat zijn, zonder me artistiek te beperken, in de belevingswereld van die groep door te dringen. Bij ervaren kijkers kun je je permitteren meer te abstraheren, maar als ik weet dat er een minder geoefend publiek zit, moet ik zonder concessies te doen toch met hen kunnen communiceren. Ik heb altijd geprobeerd in te schatten tot wie ik me richt. Daarom is de muziek in deze voorstelling belangrijk, daarom het Breuker Kollektief, dat is de stuwende kracht in de voorstelling. En vooral niet denken aan politiek vormingstheater, die tijd hebben we gehad: geen enkelvoudige wereldbeelden: we willen verrijken, niet beperken.”
Geen vormingstheater, daar staat de aanpak van Rümke borg voor. Maar misschien is het geen onaardig idee om de toeschouwers na afloop van de voorstelling in de Heerlense stadsschouwburg eens zelf aan het woord te laten over wat ze gezien hebben. In hoeverre hebben verbeelding en illusie het denken echt gestimuleerd en heeft het theater de stand van zaken in deze half verrezen oude mijnstad daadwerkelijk uitgebeeld? Benieuwd of toneel iets kan losmaken in een stad waarin ongeveer alles, op het Maankwartier na, ter discussie heeft gestaan, het ene artistieke succes zich volgens de stedelijke incrowd aan het andere rijgt en waar nu mogelijke bezuinigingen het spel dreigen te bederven.”
Mahagonny Songspiel / Opkomst en ondergang van de stad Heerlen van Het Zuidelijk Toneel en het Willem Breuker Kollektief is op 11/2 en 12/2 2011 te zien in het Parkstad Limburg Theater in Heerlen.

Bertolt Brecht

Voor de geschiedenis van het toneel en voor de twintigste-eeuwse dramaturgische opvoeringspraktijk zijn weinig schrijvers belangrijker geweest dan Bertolt Brecht (1898 –1956). Zoals James Joyce de roman uit zijn keurslijf bevrijdde, verloste Brecht het toneel van zijn vormbeperkingen. De Duitse toneelschrijver en dichter heeft met zijn tientallen stukken wereldwijd furore gemaakt en de opvattingen over toneel ingrijpend beïnvloed. Vooral sedert de roerige jaren zestig is zijn werk in ons land herhaaldelijk vertaald en opgevoerd, vaak in baanbrekende ensceneringen. Vanaf 1926 ontwikkelt hij zijn ‘episch theater’. Communicatie met het publiek is het uitgangspunt, waarbij niet – zoals in onze tijd – vooral identificatie of emotie wordt gezocht, Brecht wil het publiek laten nadenken over inhoud en voorstelling, met het ‘vervreemdingseffect’ als belangrijkste middel.