Bouwput Amsterdam komt bij zinnen. Het Stedelijk is na negen jaar weer open, in april volgt na elf jaar het Rijksmuseum. De verbouwing was een slepend proces, tot grote frustratie van de architecten Cruz & Ortiz. Over recente ingrepen zegt projectarchitect Thomas Offermans: “Gelukkig zijn ze herstelbaar. Misschien is de mode over tien jaar weer anders en ziet het Rijksmuseum alsnog het licht.”

Projectarchitect Thomas Offermans heeft het vaker uit moeten leggen. Hoe het van uitstel op uitstel kwam. Om duizend en een redenen. Maar vooral door de slepende, bureaucratische procedures. Het Spaanse architectenbureau Cruz en Ortiz, waar Offermans werkzaam is, keek vaak vreemd op van de traag malende Nederlandse molens. Offermans kan het uitleggen: “Spanje is een jonge democratie en nog meer een land van standen. Daar gaan de architect en de opdrachtgever uit eten en een goed glas drinken. Na afloop staan alle beslissingen vast. In Nederland daarentegen zijn er tig instanties die iets in te brengen hebben. Inspraak. Belangengroeperingen. Dat leidt tot breed gedragen, goed gefundeerde gebouwen. Maar het kost een hoop tijd en leidt tot flink wat frustratie. Ook omdat de optimale resultaten niet altijd haalbaar zijn, als voor het compromis, de polderoplossing wordt gekozen.”

Zesentachtig vergunningen waren nodig om met de verbouwing van het in 1885 geopende Rijksmuseum te kunnen beginnen. “We werkten voor drie opdrachtgevers”, zegt Thomas Offermans (Sittard, 1974), “het soms behoorlijk arrogante Rijksmuseum, de Rijksgebouwendienst en het ministerie van OC en W. Daar kwamen tijdens de bouw op bepalende posten nieuwe functionarissen te zitten, soms van een andere politieke kleur. Dat leidde tot veelvuldige verdeeldheid bij het kiezen van oplossingen.”

Een verhaal op zich is de onderdoorgang onder het Rijksmuseum. Cruz en Ortiz wilden daar de entree maken tot het door hen bedachte ondergrondse entreeplein in de ooit door de oorspronkelijke architect Pierre Cuypers ontworpen, maar in de loop der jaren dichtgeslibde binnenhoven. Die plannen stuitten op fel verzet van Amsterdammers die behoud van hun vertrouwde (fiets)route eisten. Exit ontwerp. Toch leek er tot voor kort nog een ieder-de-helft-compromis mogelijk. De stadsdeelraad was akkoord. De gemeenteraad van de stad ging er daarna alsnog voor liggen.

Het is alsof de geschiedenis zich herhaalt. De Roermondse bouwmeester Cuypers (1827-1921) wilde 130 jaar geleden al een grootse ingang in het midden van het gebouw. Amsterdam lag dwars. Die gemeente had gratis grond afgestaan aan het Rijk op voorwaarde dat het nieuwe museum tevens een soort poortgebouw moest worden tussen de oude stad en de uitbreidingen in Zuid. Dus ‘frommelde’ Cuypers twee ingangen weg in twee torens naast de onderdoorgang. Vandaar moest de bezoeker de trappen op en wachtte pas op de eerste etage een echte ontvangst.

Nu de royale entree van Cruz & Ortiz het evenmin heeft gered, is het straks wachten op ongelukken. In de fietsersonderdoorgang gaan voortrazende wielrijders onherroepelijk op kunstdronken bezoekers botsen. Door het natuurlijke licht dat via de binnenhoven nu de onderdoorgang binnenvalt, lijkt deze wel veel breder. Het entreeplein beneden stemt meer tot tevredenheid. Offermans klopt op het gebruikte natuursteen. “Grote blokken. Het voordeel van een groot budget.”

‘Verder met Cuypers’ was het uitgangspunt van de verbouwing. “Dat was ook steeds de leidraad bij onze ingrepen”, stelt Offermans. “We zochten niet het contrast tussen modern en oud. In onze uitwerking lijkt het nieuwe op natuurlijke wijze voort te komen uit het bestaande, zonder dat we historiserend te werk zijn gegaan. Het zit meer in de detaillering, de materiaalkeuze, het zoveel mogelijk aanhouden van bestaande ritmes.”

Aan het begin van de verbouwing leidde het concept ‘Verder met Cuypers’ tot komische taferelen. “Restaurator Anne van Grevenstein en haar medewerkers die in de eregalerij verfijnd tamponerend en sjablonerend Cuypers terughaalden, terwijl aan de andere kant de grijpers van de slopers met grof geweld de binnenhoven leeghaalden.” Na afloop leken de hoven op oorlogsterrein. “In de jaren zestig zijn lukraak leidingen en luchtverversingskanalen aangelegd. Door de sloop lekende gevels op een gatenkaas. Daar is nu bijna niets meer van te zien.”

Zoals Offermans zich keer op keer stoort aan twee onderbrekingen in de daklijst, zal er bij Monumentenzorg minstens één functionaris rondlopen die daar nog steeds heel gelukkig van wordt. Daar wilde men twee bevestigingen van het glazen plafond van Cuypers zichtbaar laten. Een troost voor Offermans: nog geen procent van de bezoekers zal het opvallen, nog minder mensen zullen het waarom vermoeden.

Tot ongeveer een jaar geleden werd de lijn Cuypers consequent doorgevoerd. “Toen werd er – tot frustratie van ons bureau – plotseling van afgeweken. Museumdirecteur Wim Pijbes en de Franse interieurarchitect Jean-Michel Wilmotte besloten de zwarte kwast te gaan hanteren. Zonde, want zo gaat veel van de oorspronkelijke werking van de zalen verloren. Met lichte kleuren articuleert de schaduwwerking de gewelven van Cuypers. Met dat donker valt dat effect helemaal weg.”

In de buurt van de eregalerij heeft Wilmotte een moderne lamp laten ophangen die fors de aandacht trekt. Het is onduidelijk of het de definitieve keuze is, maar als er nog meer komen, valt er weinig meer te zien van de door het team van Anne van Grevenstein teruggehaalde plafondschilderingen van Cuypers. Offermans houdt de moed erin. “Dat zwart, die lampen, het zijn gelukkig herstelbare ingrepen. Misschien is de mode over tien jaar weer anders en ziet het museum alsnog het licht.”

Wanneer in april 2013 het resultaat van de duurste verbouwing uit de Nederlandse geschiedenis (375 miljoen euro) voor iedereen zichtbaar wordt, zal ongetwijfeld debat ontstaan over het eindresultaat. Voor Offermans zelf is het Rijksmuseum nog maar een parttime-klus. Inmiddels werkt hij een deel van zijn tijd voor het Amsterdamse bureau van Jo Coenen aan de Keizersgracht. Nu het museum is overgedragen aan de Rijksgebouwendienst, resten voor de architecten nog wat losse eindjes. Het moment van afscheid nadert dus. “Na elf jaar voelt dat toch een beetje alsof er een stuk ledemaat wordt afgezet. Je raakt vergroeid met zo’n project.”

Met de oorspronkelijke architect Pierre Cuypers heeft de eveneens in Limburg geboren Offermans een haat-liefdeverhouding. “Ik waardeer zijn gedetailleerde en rijke oeuvre, maar het was natuurlijk een beetje een mafketel. Kijk naar wat hij hier heeft neergezet en vergelijk het met de Beurs die Berlage nog niets eens zoveel later bouwde aan het Damrak. Op het oog is het Rijksmuseum een gebouw met een eenvoudig basisplan. De contouren teken je makkelijk na. Bij nadere bestudering zit het ontwerp echter vol inconsequenties. Bij een project als dit volstaan normaal vijftig tot honderd detailtekeningen, hier ging het om een veelvoud. Elk hoekje heeft wel iets unieks of afwijkends. Dat maakte het tegelijkertijd tot een speeltuin voor een architect. Elf jaar aan één project werken biedt bovendien extra mogelijkheden tot reflectie waar je normaal nooit tijd voor hebt.”