Zen en de kunst van het monumentenonderhoudNederland zorgt over het algemeen goed voor de buitenkant van zijn historische gebouwen. Wat er achter de gevel gebeurt, is echter een andere zaak. Het Rijksmuseum, één van de belangrijkste monumenten uit de negentiende eeuw, stond er een goede eeuw na de opening van buiten nog redelijk herkenbaar bij, maar van het interieur was bitter weinig over. Decoratieve schilderingen waren verwijderd of weggekwast, beeldhouwwerk was verstopt geraakt achter tussenmuurtjes en daglicht vervangen door kunstlicht.

De ingrepen kwamen deels voort uit veranderde opvattingen over het tentoonstellen van kunst. Vooral in de naoorlogse jaren was het ideaal een witte doos, een soort verpleeghuis waarin de kunstwerken, die hun sociale functie toch al hadden verloren, in welverdiende rust hun dagen konden slijten.
Daarnaast was er sprake van een vernietigingsdrang die zich specifiek richtte tegen de negentiende eeuw. De rijkdom aan kleuren en vormen en het teruggrijpen op historische stijlen, met name gotiek en renaissance, werden gezien als een smakeloze potpourri. Een belangrijk keerpunt was een tentoonstelling met de uitdagende titel De lelijke tijd, in 1995 gehouden in datzelfde, toen nog maagdelijk witte Rijksmuseum. De herwaardering voor de negentiende eeuw leidde tot diverse restauratieprojecten en hernieuwde aandacht voor de belangrijkste bouwmeester uit die tijd, tevens architect van het Rijksmuseum, Pierre Cuypers.
“Er zijn nog veel bronnen beschikbaar”, zegt Anne van Grevenstein, directeur van de Stichting Restauratie Atelier Limburg (SRAL) en verantwoordelijk voor de restauratie van het interieur van het Rijksmuseum. “Er zijn tal van foto’s uit de beginjaren van het museum. Verder krabben we op sommige plekken, geleid door die foto’s, heel voorzichtig de witkalk weg en dan komen de oorspronkelijke schilderingen te voorschijn. Ook zijn er fragmenten bewaard die nooit zijn overgeschilderd. Gelukkig hebben we nog veel van de ontwerptekeningen en kleurstalen uit het atelier van Cuypers.”
Het historisch en materiaaltechnisch onderzoek van Van Grevenstein vindt plaats in samenwerking met de restauratie-opleiding van de Universiteit van Amsterdam. Er is voor gekozen niet alle oorspronkelijke schilderingen bloot te leggen en te restaureren, maar ze te reconstrueren op de later aangebrachte lagen witkalk. Niet alleen blijft het origineel zo behouden, het is ook praktischer: opnieuw schilderen gaat nu eenmaal sneller. Dat gebeurt wel met oude technieken zoals het werken met sjablonen en doorstuiftekeningen, waarbij een patroon via gaatjes in het ontwerp op de muur wordt gebracht en vervolgens ingekleurd. Andere onderdelen, zoals rechte biezen, worden juist uit de hand getrokken. Wie het team bezig ziet, ziet een concentratie en een toewijding die haast niet meer van deze tijd lijken te zijn. Des te mooier dat de uitvoering net als in Cuypers’ tijd is gekoppeld aan een schildersvakopleiding, in dit geval Sint Lucas in Boxtel.
Het decoratiewerk omvat ook een serie van maar liefst 78 schilderijen op doek. Ze zijn gemaakt door de Oostenrijkse kunstenaar Georg Sturm en verheerlijken de Nederlandse kunst en geschiedenis. Beschadigd en verkreukeld kwamen ze uit het depot. “Vroeger werden zulke patiënten met een mengsel van hars en was op een nieuw doek gestreken”, zegt Van Grevenstein. “Nu spannen we het doek losjes op met behulp van tientallen of zelfs honderden trekpunten. Dan bevochtigen we de achterkant. Als het doek verzadigd is, rekken we het heel langzaam op. De vezel komt zo weer in de oorspronkelijke vorm. We luisteren als het ware naar het weefsel.” Lachend: “Het is net Zen!”
Toch zijn de toewijding aan de details en het luisteren naar schilderijen geen doel op zich. Uiteindelijk leiden ze tot het grote geheel, hoewel lang niet al het decoratiewerk van Cuypers in ere wordt hersteld. Over het vinnige debat dat hierover wordt gevoerd, houdt Van Grevenstein zich op de vlakte; net als in Cuypers’ tijd stellen restauratoren zich dienstbaar op aan de architect. “Het decoratieprogramma van het Rijksmuseum is vanuit de architectuur opgezet. Het beste zie je het bij de behandeling van het licht. Voor Cuypers was het museum een kunsttempel. Van de vrij lichte voorhal kwam je door de relatief donkere eregalerij in de nog veel lichtere Nachtwachtzaal, het allerheiligste. Door het weer toelaten van daglicht in het museum keert dat dramatische, haast barokke lichteffect weer terug. De decoraties waren natuurlijk daarop afgestemd. Daar houden we bij de restauratie terdege rekening mee”, zegt ze diplomatiek.

Foto: Anne van Grevenstein
Foto: Mark Kuipers