Ontwerpers Niels van Eijk en Miriam van der Lubbe zijn zowel bevlogen als pragmatisch. Design gaat de wereld niet redden, maar ze willen met hun ontwerpen wel maatschappelijke vernieuwing stimuleren. EDO DIJKSTERHUIS sprak met hen. “Een concept bedenk je op zondagmiddag, de rest van de week ben je bezig het uit te werken.”
Vanaf station Eindhoven de bus richting Helmond. Uitstappen naast de kerk van Geldrop en dan nog twaalf minuten lopen. Watertje over, woonwijk in, langs een rijtje garages. Niet bepaald de locatie waar je een van de belangrijkste ontwerpbureaus van Nederland verwacht. En toch, op de gevel staat: “Wij zijn Van Eijk & Van der Lubbe, kom maar binnen.”
De klus die ze afgelopen jaar binnenhaalden, illustreert hun status: de inrichting van het gerenoveerde Paleis Het Loo. Zelfs in een land waar de laatste jaren niet wordt gekeken op een museumverbouwinkje meer of minder, geldt deze uitbreiding als een operatie van de buitencategorie. Vanaf begin volgend jaar wordt er drie jaar lang gegraven en gebouwd om vijfduizend extra vierkante meters te realiseren. Kaan Architecten tekende voor de stenen en het beton, Van Eijk & Van der Lubbe kreeg de interieuropdracht.
“Dit soort aanbestedingen gaat doorgaans vooral over geld en maar een heel klein beetje over kwaliteit”, vertelt Niels van Eijk (Someren, 1970). “Maar hier was het andersom. Paleis Het Loo erkende dat wij als ontwerpers een extra laag kunnen toevoegen. Wij moeten het historisch monument met de verstilde nieuwbouw verbinden. En dat vanuit de menselijke maat: wat maak je mee als bezoeker?”
De inrichting van Paleis Het Loo is waarschijnlijk hun grootste opdracht tot nu toe. Maar in dat soort kwalificaties wil Miriam van der Lubbe (Nijmegen, 1972) niet denken. “Een project is zo groot als de impact die het heeft. Het moet van betekenis zijn en iets toevoegen. Of het nu gaat om een taleninstituut, een zorghotel voor vierhonderd revaliderende patiënten of een museum waar jaarlijks vijfhonderdduizend bezoekers komen.”
De invulling van het begrip ‘impact’ is voor hen niet statisch, dat bewijst het onorthodoxe project Godogan uit 2006 wel. Voor de beroemde Friedman Benda Gallery in New York bedachten Van Eijk en van der Lubbe een luxueuze tafel van Amerikaans notenhout, bedoeld voor de verzamelaar die alles al heeft. De prijs is variabel. Hoe hoger het bedrag dat de toekomstige eigenaar wil betalen, hoe groter het oppervlak dat Indonesische houtsnijders bewerken met afbeeldingen van het sprookje over de kikker die prins werd. Van der Lubbe: “De opdracht was: een zo duur mogelijk ding maken. Een belachelijke vraag natuurlijk. Maar door zoveel mogelijk Indonesische handwerklui zo lang mogelijk aan het werk te houden, kreeg het betekenis. Kijk, daar worden wij blij van. Ook al hebben we er geen cent aan verdiend.”

Niels van Eijk en Miriam van der Lubbe: “Nederlandse designopleidingen lopen genadeloos achter op het gebied van vaardigheden.” foto Richard Stark
Van Eijk en Van der Lubbe kennen elkaar van de Design Academy Eindhoven. Eerst werden ze een stel, pas later partners in een studio. Productontwerpers zijn ze. Althans, dat is waar ze voor gestudeerd hebben. Hun naam is ondertussen verbonden aan meer dan een paar ontwerpen die inmiddels gelden als designklassiekers. Zoals Van Eijks afstudeerproject Cow Chair, een stoel gemaakt van een koeienhuid die nat om een mal wordt gespannen en keihard opdroogt. En wat te denken van de hoogbouwvariant van het vogelhuisje of Me and My Beretta, een handtas waar de contouren van een pistool in te herkennen zijn.
Toch hadden de twee al snel de ambitie om meer te zijn dan productontwerpers. Van der Lubbe: “Dat er al zo vreselijk veel gemaakt wordt, is natuurlijk problematisch. Het gaat ons daarom niet zozeer om de spullen, maar om de ideeën erachter.”
“We wilden meer, groter”, vult Van Eijk aan, die de herinrichting van het Muziekgebouw Eindhoven in 2010 als voorbeeld aanhaalt. “Het gaat niet alleen om het meubilair maar ook om de ruimte, de mensen in die ruimte en hoe ze hem gebruiken. Dan ga je dus richting architectuur. Maar andersom denken we ook kleiner, specifieker: hoe beleef je een avond hier. En dan is ook het kopje koffie belangrijk en de kleding van het personeel – tot aan de manchetknopen toe.”
De lijst projecten die het bureau inmiddels realiseerde, is lang. Met veel tentoonstellingsontwerpen: de sokkels van piepschuim bijvoorbeeld in de keramiekexpo Ceramix in het Bonnefantenmuseum in Maastricht. Maar ook een complete lijn voor Volvo, om de veranderende beleving van het autorijden te visualiseren. Of de transformatie van een oud kantoorpand in Heerlen tot een ‘smart service campus’.
Elke opdracht begint met een vraag. “Maar vaak is die vraag een aanname”, constateren de ontwerpers. “Opdrachtgevers komen dan met een halve oplossing. En het is aan ons om de vraag te bevragen, om te komen tot de ziel van de vraag. Dat stopt ook niet na de eerste fase, dat gaat door tot het einde van het project.”
Inderdaad, daar moet zo’n opdrachtgever maar zin in hebben. Als die denkt in termen van ‘grote stappen, snel thuis’, haken Van Eijk en Van der Lubbe af. “Je hebt natuurlijk bureaus die dan een ordner van de plank trekken en zeggen: wat vindt u van deze? Maar zo kunnen en willen wij niet werken.”
Het designduo houdt van veelomvattende projecten en levert het liefst ontwerpen af waar je meerdere betekenissen aan kunt koppelen. Maar hoe leg je dat uit in een markt die gedijt bij etiketten en direct herkenbare handschriften? “Onze diversiteit is een voordeel en tegelijkertijd een nadeel”, erkent Van der Lubbe. “Tien jaar lang dachten we: we moeten kiezen. Architectuur, ruimtelijk ontwerp of productdesign. Maar al die dingen hebben elkaar nodig. En toen noemde iemand ons ‘all round ontwerpers’. Dat was een opluchting. Het dekt de lading van wat we doen.”
Op hun website noemen ze zich ‘conceptdenkers’. Maar elke zweem van zweverigheid draaien ze resoluut de nek om. “Een concept bedenk je op zondagmiddag, de rest van de week ben je bezig het uit te werken”, stelt Van der Lubbe. “Dat is wat er mis is met de Nederlandse designopleidingen. Die lopen genadeloos achter op het gebied van vaardigheden omdat alles gericht is op het ontwikkelen van concepten. Nederlandse ontwerpers zijn heel goed in het oprekken van allerlei grenzen en het bevragen van die grenzen. Maar het onderwijs heeft onvoldoende connecties met de industrie en de ontwikkelingen in de praktijk.”
Die praktische vaardigheden zijn uiteindelijk wel nodig om dingen te maken. Want hoeveel vraagtekens en kritische kanttekeningen Van Eijk en Van der Lubbe ook zetten bij ‘spullen’, het gaat in hun werk uiteindelijk wel om de fysieke omgeving. “Een product is de inleiding tot een gedachte, de sleutel om een idee te ontsluiten”, formuleert Van der Lubbe het. Om te worden aangevuld door haar partner: “Als je het te abstract maakt of zelfs immaterieel, raak je je publiek kwijt.”

Tweety Tower (1997).
Zelf hebben ze sinds 2011 een eigen productlijn: Usuals. “Wij ontwerpen producten in dienst van een groter geheel, maar er rollen dingen uit projecten die een langer leven verdienen. Het label Usuals bevat nevenproducten van de studio, maar functioneert ook als ideeënreservoir.”
Iedere werkweek begint voor hen met een plenair halfuurtje: alle tien de medewerkers van de studio op maandagochtend met de koppen bij elkaar. Niet om de weekplanning te bespreken, maar om de films, tentoonstellingen, boeken of wat dan ook te bespreken waar ze op dat moment door gegrepen zijn. Het meest interessante item wordt gedeeld via social media, want waarom niet meteen de wereld laten meeprofiteren?
Van Eijk en Van der Lubbe zien zichzelf meer als opvoeders dan als designsterren. De kennis en ervaring die ze opzuigen, willen ze ook delen. Zo stellen ze een ruimte op de Eindhovense cultuurenclave Strijp-S zes maanden per jaar ter beschikking aan net afgestudeerde ontwerpers. De gebruikers van deze zogenaamde Snelkookpan mogen gedurende die tijd onbeperkt om advies en tips vragen. “Wij hebben veel geleerd van de generatie voor ons”, stelt van Eijk. “Dus geven we die kansen en mogelijkheden graag door.”
In 2000 stonden ze aan de wieg van de Dutch Design Week. “De eerste keer dat we het organiseerden waren er vijfhonderd bezoekers”, herinnert Van der Lubbe zich. “En dan hadden we onszelf twintig keer geteld.” Het evenement groeide uit tot een week en is met de bijna vierhonderdduizend bezoekers in 2017 het grootste nationale kunstevenement.
“Als je ziet wat er allemaal gepresenteerd wordt, kun je niet anders dan heel blij worden”, vindt Van der Lubbe. “De ideeënrijkdom is enorm en er wordt ingegaan op daadwerkelijke problemen en actuele vraagstukken: gezondheidszorg, big data, intimiteit, noem maar op. Eerst werden er alleen maar ideeën getoond, nu gaan ontwerpers echt op zoek naar oplossingen.”
Niet dat zij geloven dat ontwerpers antwoorden hebben op alle grote vragen en dat design de wereld gaat redden. Van Eijk: “Maar het wezenlijk belang van creativiteit wordt inmiddels alom erkend. Evenals het feit dat je vraagstukken gezamenlijk moet aanpakken. Dat impliceert overigens niet dat wij geloven in democratisch ontwerp. Van gepolder kan weinig goeds komen. Om creativiteit in goede banen te leiden heb je een stevige visionair nodig. Een dictatortje.”