‘Capsulesteden’ voor de happy few. Friedrich von Borries schreef erover als science fictionachtige fantasieën. CYRILLE OFFERMANS vindt ze, bij de actualiteit van vandaag, een huiveringwekkend realistisch gehalte hebben.
Bijna tien jaar geleden vond er in het Museum für Kunst und Gewerbe in Hamburg een tentoonstelling plaats onder de titel Klimakapseln, in het Nederlands: Klimaatcapsulen. Ik las erover in de krant, het zou gaan om een praktisch uitvloeisel van een boek met dezelfde titel van Friedrich von Borries, een maatschappelijk geëngageerde architect en architectuurtheoreticus.
Ik ging niet naar Hamburg maar kocht wel het boek. De auteur, zo bleek, was het stadium gepasseerd waarin hij nog geloofde dat de opwarming van de aarde kon worden tegengegaan, hem ging het om de vraag hoe te overleven ‘in de catastrofe’. Dat klonk me te cynisch. Grotendeels ongelezen verdween het boek in een kast, zoals boeken wel vaker overkomt waarvan de lectuur om welke reden dan ook wordt uitgesteld.
Dezer dagen werd ik aan het bestaan ervan herinnerd toen de naam van de auteur opdook in een krantenartikel over klimaatvluchtelingen. Ik las het alsnog – in één ruk ditmaal. En ik huiverde. Het veronderstelde cynisme van de auteur bleek een experiment van de anticiperende verbeelding, even speels als serieus.
Ze geloven in een betere toekomst, die ergens daarbuiten op zee moet drijven.
Tot welk genre zijn Klimaatcapsulen (2010) moet worden gerekend is niet eenvoudig te zeggen. Je zou het een uiterst gecomprimeerde utopische roman kunnen noemen, een montage van brokstukken utopische fantasieën van sciencefictionschrijvers, filosofen, futurologen, cineasten, architecten en stedenbouwkundigen vanaf grofweg de jaren zestig van de vorige eeuw, de jaren van de succesvolle ruimtevluchten en de wildste speculaties over wat ons op dat gebied nog te wachten stond. Maar die fantasieën krijgen in het licht van de actualiteit meer dan eens een huiveringwekkend realistisch gehalte.
Allereerst is het woord aan een anonieme architect. ‘Als een zeepbel omsluit de capsule de stad. Het omhulsel is dun en doorzichtig, nauwelijks zichtbaar. En het is adembenemend mooi!’ De architect is een belangrijke bouwmeester, hij heeft zojuist een uitbreiding van het globale netwerk van capsulesteden voltooid. ‘Elk van deze steden is een in zich gesloten kringloop, een gigantische koepel sluit ze van hun omgeving hermetisch af. Niets dringt van binnen naar buiten, niets van buiten naar binnen. […] Hitte, regen noch stormvloed kunnen een dergelijke stad en haar bewoners iets aandoen, ongeacht waar op de planeet ze gesitueerd zou worden. Een perfecte, eigen wereld.’
Dan verbaast het niet dat deze architect is geïnspireerd door Richard Buckminster Fuller (1895-1983), de visionaire ontwerper die onder meer de ook in ons land veel uitgevoerde geodetische koepel ontwierp, met zijn Operating Manual for Spaceship Earth (1969) een belangrijke bijdrage leverde aan de discussie over de autarkische, geklimatiseerde stad en zelfs het plan had om Manhattan met een reusachtige koepel – de Dome over Manhattan – te overdekken. Fuller had de fictieve architect van Von Borries ervan overtuigd dat het niet nodig was ‘buitenaardse habitats’ te ontwikkelen, we zouden ook op aarde ‘onze eigen onafhankelijke biosferen kunnen construeren’.
Maar er moet iets grondig zijn fout gegaan. Fullers utopische ontwerpen waren niet het werk van een misantropische technocraat in dienst van de rijken der aarde, ze werden juist gemotiveerd door het verlangen de erbarmelijke levensomstandigheden van ‘meer dan de helft van de mensheid’ fundamenteel te verbeteren. Intussen is de realiteit van de capsulesteden in het boek van Von Borries een andere: ze zijn er alleen voor de financiële happy few – al is er alle reden aan dat happy te twijfelen – ‘de architect’ is er nog steeds van overtuigd dat ze ooit voor iedereen toegankelijk zullen worden.
Zover is het nog lang niet en als het aan het merendeel van de bewoners ligt zal het ook nooit zover komen. De steden worden voortdurend bedreigd door in de woestenij erbuiten zwervende klimaatvluchtelingen die om te ontkomen aan de dodelijke hitte proberen zich ‘naar binnen te vechten’ – een formulering die de Nederlandse lezer van nu pijnlijk actueel in de oren klinkt. Als de vluchtelingen te dichtbij komen, worden ze genadeloos doodgeschoten.
De meeste vluchtelingen hebben de infiltratiepogingen dan ook opgegeven. Ze hebben hun hoop gevestigd op ‘zwemmende eilanden’, waarvan ze bij geruchte hebben vernomen dat die zich af en toe in de buurt van de kust zouden laten zien. Daar, bij de haven, leven ze tussen het afval van de stad. ‘Ze geloven in een betere toekomst, die ergens daarbuiten op zee moet drijven.’
Met behulp van het afval bouwen ze een vlot dat hen naar zo’n zwemmend eiland moet brengen zodra er een in zicht komt. Wat uiteraard niet gebeurt. Overigens kwam mij dat eiland, ook als metafoor voor de rijke wereld, wat al te werkelijkheidsvreemd voor – totdat ik in het glossarium bij de ‘roman’ las dat het wel degelijk om een feitelijk idee (van de Belgische architect Vincent Callebaut) gaat, zij het een volstrekt absurd idee, beschrijvingen en afbeeldingen doen eerder aan extreem luxueuze cruiseschepen denken dan aan vluchtelingenkampen.
Intussen neemt ook in de capsulesteden de onvrede toe. Het leven mag er veilig, geordend en gecontroleerd zijn, het is er ook dodelijk saai. Geavanceerde technologische hulpmiddelen als de ‘Environment Transformer’ en de ‘Bio-adapter’ (futuristische uitvindingen uit de late jaren zestig) om die saaiheid te bestrijden en de bewoners een gevoel van vrijheid te geven, blijken hooguit surrogaatbevredigingen op te leveren. Van wat men mist – vrijheid, spontaniteit, natuur – heeft men slechts een vaag, moeilijk te articuleren vermoeden. Maar dat vermoeden neemt dankzij de stadsarchivaris, tevens bedenker van een ‘Museum van de natuur’, gaandeweg de vorm aan van een hevig verlangen naar het verleden.
Als de archivaris dan ook nog de tijdmachine ontdekt, kan dat verlangen werkelijkheid worden. Hij vindt ‘een ervaren architect’ bereid de reis naar het verleden te aanvaarden – en dat, het zal niet verrassen, is niemand minder dan Buckminster Fuller. Maar in plaats van de waarschuwingen in diens Operating Manual serieus te nemen werd hij – in elk geval in dit boek van Von Borries – door zijn collega’s tot lang na zijn dood blindelings vereerd en nagevolgd.
‘Zijn constructies werden de inspiratiebron voor minicapsules waarmee de mensen hun geïdealiseerde binnenwerelden schiepen, zich insloten en van de slechte buitenwereld afgrensden.’
Voor de lezer die in deze utopie van afgegrendelde capsulesteden de contouren herkent van de gated communities van nu zal één ding duidelijk zijn: als het leven in de catastrofe er ongeveer zo zal uitzien, zal hij alles in het werk stellen het niet zo ver te laten komen.
CYRILLE OFFERMANS