Het is dinsdag, het weer is goed, we gaan varen op de Maas, in het landschap van mijn jeugd. Neem het niet te letterlijk, dat landschap. Het is weggebaggerd, jaren geleden alweer.
De gatenkaas die achterbleef kreeg een naam, en een bord langs de snelweg. Intussen is het gladgestreken landschap voorzien van bomen, struiken, paarden, buffalo’s en in het groen verstopte aanlegsteigers. Het is een toeristische attractie.
Mijn herinneringen aan hoe het ooit was worden, voor even dan toch, verdreven door mijn metgezel – aan boord noem ik haar marine, ze is Française. Onderweg krijg ik een lesje levenskunst. Over de vluchtigheid van het geluk en zo. Wég met die dwarse gedachten over vroeger en later. Koester de momenten van geluk, rijg ze aaneen tot, bijvoorbeeld, een mooie dag op het water.
Ik probeer mijn mijmeringen over het verdronken landschap te verdringen, zij komt ogen te kort. Het kabbelende water. Het groen. De rust. Prachtig is het hier!
We gaan voor anker en horen inderdaad hoe stil het is, amper tien minuten varen van de met omgekeerde vlaggen volgekalkte brug bij Wessem. Elke dag razen er 100.000 auto’s overheen – als de weg ernaartoe tenminste niet vol ligt met karrevrachten stront en brandende hooibalen. Niemand grijpt in, de premier is met vakantie. De premier is al twaalf jaar met vakantie.
Later die middag glijden we over de plas waar de ontgronding begon, het Gat van Terwindt, vernoemd naar een goochemerd die al vroeg begreep dat grind het nieuwe goud was. Ik herinner me een aanlegsteiger met daaraan vaargerei voor vissers, zeeverkenners en de eerste watersporters. Op de oever stond een houten barak.
Vanuit het dorp liep er een liniaalrechte weg naartoe, anderhalve kilometer brokkelig asfalt. Daarachter de horizon – als kind situeerde ik daar het einde van de wereld.
Langs de weg stonden populieren; halverwege lag het voetbalveld. Op zondagmiddag was er wedstrijd. Ik ging kijken – en niet, zoals mijn ouders meenden, naar de kerk, om tijdens het lof van drie uur het in zoutloos brood vervatte Lichaam van Christus te aanbidden.
Kijk, zeg ik tegen mijn marine als we ter hoogte van het voetbalveld varen, hier was de heilige grond waar RKSVW naar de derde klasse promoveerde. Weggebaggerd. Opgeslokt door de tijd. Net als de club.
We varen verder, fotograferen badende buffalo’s en verveeld rondhangende wilde paarden. We passeren een ophaalbrug die door van plezier kraaiende jongens wordt gebruikt als springplank.
Even verderop ligt Parc Maasresidence Thorn, de naam al even fantasieloos als de woningen. Mijn ogen speuren in de verte naar de kerk van mijn jeugd, naar het daar verblijvende Corpus Christi, en begin te bidden: dat de Here de verantwoordelijken op passende wijze moge straffen.
Terug op de Maas, een half uur later, steekt een vrachtschip over, van het ene kanaal naar het andere. Aan het roer een geëngageerde schipper, over de volle lengte van zijn vaartuig staat de tekst ‘MEDIA = MOORD!! SOLIDAIR MET DE BOER! TEST/VACCINATIEPLICHT = OORLOGSVERKLARING! DO NOT CONSENT!’
“Een dwarsdenker?”, vraagt mijn marine. Meer dan dat, wil ik antwoorden, maar mijn aandacht wordt gevangen door een tankschip dat ons tegemoetstoomt.
Niet de meelopers, las ik laatst, maar de onaangepasten verfrissen de samenleving met nieuwe samenleef- en denkvormen. Ze stimuleren zelfontplooiing en verdraagzaamheid. Nieuwe vindingen komen van dwarsdenkers, vooruitgang begint bij onaangepast gedrag.
We naderen de aanlegsteiger, ik minder vaart en leg het voor aan mijn marine. “Niets bestaat zonder zijn tegendeel”, zegt ze, en mikt het gekrulde scheepstouw om de bolder.
WIDO SMEETS