Ik heb het je toen voorgelezen G.
De ramen stonden open, op het terras
dronken de vrinden limonade, de appelboom
bloeide. Ik heb je voorgelezen
wat ik wilde: weg met jou. Naast mijn bed
een prachtige fruitmand. Geen druif
nam je, geen sinaasappeltje, nee, nee,
die waren allemaal voor mij, voor mij
alleen. Ik moet in slaap gevallen zijn,
de ramen waren dichtgedaan, alsof er
iemand was geweest, de wekker tikte,
de maan scheen op het grijze fruit.
Ik heb de volgeschreven papieren waarvan
ik voorlas, gevonden en verscheurd.
RUTGER KOPLAND
Uit Rutger Kopland, Al die mooie beloften
Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1978