AFVAL IS WARMTE
een kerstklucht

Rond de reerug. Zo was het vroeger: rond de reerug. Als een roedel circuspoedels met geheven pootjes rond de rood afgebiesde tafel, en op die tafel: de reerug, dampend en sponzig. Een modderkleurige homp vlees. Ulcus durum: dat is wat je elke Kerst weer dacht toen je het wild nog onverkaveld zag liggen op de porseleinen schaal. Ulcus durum van de Pantocrator. En dan: waarom telkens een ruggetje gestript van een Bambi, waarom niet eens een keer een kamelenbult op de kerstdis van de familie Droogmond? Dat soort oneerbiedige gedachten dus. Maar de bult van de Camelus ferus is mogelijk niet zo smakelijk want gevuld met tussen de 18 en 27 pond vet, dat door het woestijndier wordt verbrand om energie te winnen. Dergelijke onzalige gedachten dus terwijl vader met het stainless steel vleesmes uit Sheffield de reerug benaderde.
Twee jaar terug was het nog erger gesteld met die dwaalgedachten. Toen ik het mes zag wenden en keren in de reerug moest ik eerst onvermijdelijk denken aan endoscopische voorhoofdslift en schaamlipcorrectie. En op het moment dat vader een reep ree overhevelde naar mijn bord verschenen de Tan-Tangata voor mijn geestesoog, bewoners van Paaseiland die de lichamen van gestorven familieleden oppeuzelden omdat ze meenden dat die dan zo zouden voortleven. En daar was ook de Duitse computerreparateur die in een vakwerkboerderij ene Bernd-Jurgen B. slachtte en in termijnen verslond, waarbij hij het idee had dat hij ter communie ging. Met als gevolg dat ik geen hap meer door mijn keel kreeg en een stille eed zwoer dat ik het volgende kerstfeest niet en famille zou doorbrengen. Ik moest meegaan met de tijdgeest en elk risico op emotionele schade beperken. Moeder zou huilen om mijn afwezigheid, maar vader, socioloog in ruste, zou het begrijpen en mijn beslissing classificeren als een symptoom van cultural cooling.
Zo maakte ik mij anno 2006 op voor een kerstavond in het gezelschap van André Hazes, die mij zou troosten met de woorden ‘Ik voel mij als een kerstboom zonder piek’. Een Eenzame Kerst dus. Met twee blikjes ter compensatie van de reerug en de Château Mouton Rothschild: een blikje cornedbeef en een blikje Cola light. En dan janken. Om al die verkwanselde kansen. Om al die Kerstmissen dat je in plaats van de rug van een fijn meisje te strelen met een vork in de rug van een ree hebt gepord. En vervolgens braken. Met verve braken, een mosterdkleurige borrelende brij, bij voorkeur gedeponeerd tegen het plasmascherm van je tv, waar op dat moment de film White Christmas voor de duizendste keer wordt vertoond. Een nostalgische kerst, kortom, vol bezinning en verwerking. Een katharsiskerst. Iets om naar uit te zien, dus.
En toch is het er niet van gekomen. Omdat men tussen voornemen en voorval vaak struikelt (mind the gap). Omdat je janken en braken meestentijds niet kunt programmeren. En ook omdat ik op zekere dag langs een reisbureau liep en daar een poster zag met de tekst WIJ WETEN WAAR U HEEN WILT. En ten slotte omdat ik dat liedje hoorde. Het liedje ‘Christmas is cancelled’ van The Long Blondes. Over een meisje dat haar met hangende pootjes teruggekomen vriendje te verstaan geeft dat hij niet hoeft te verwachten dat ze haar kerstkousen voor hem zal aantrekken nadat hij haar een jaar eerder een eenzame kerst heeft bezorgd. Nee, wat haar betreft is ‘Christmas cancelled this year’. Al googlend achterhaalde ik dat The Long Blondes uit een stad komen waar het ondermijnen van ongenaakbare fenomenen een traditie is: Sheffield. Daar wenste men begin jaren tachtig immers ook al de rockmuziek af te schaffen: groepen als Cabaret Voltaire, Heaven 17 en Human League trokken toen ten strijde met synthesizers en taperecorders. En in Sheffield hield men bovendien van brullen en burlen: het was de bakermat van Joe Cocker, Def Leppard en The Arctic Monkeys. Dit was een stad met ballen en haar op de tanden. Een stad van staal. Derhalve: the place to be. Ja, het was mij ineens zonneklaar dat ik in dit oord de kerst moest doorbrengen. Ik liep het reisbureau binnen en zei: ik wil naar de stad van de Arctische Apen en de Lange Blondjes; ik wil naar de stad dat het liedje ‘Christmas is cancelled’ heeft voortgebracht; ik wil naar de stad van de roestvrij stalen messen, maar dat had u natuurlijk allang geraden toen u mij zag binnenkomen.

Op weg naar het vliegveld passeerde de trein een fabriek die was getooid met het opschrift AFVAL IS WARMTE. In het vliegtuig werd mij een broodje aangeboden door een stewardess, die allebei ook beter afgeschaft hadden kunnen worden. Geland werd er in Manchester, vanwaar de TransPennine Express mij naar Sheffield bracht. Vlak voor de voormalige staalstad toverde het treinraampje plaatjes tevoorschijn van kaal, snotgroen geboomte waartussen groezelige schapen graasden. En daarna waren er verkruimelende fabrieksschoorstenen en roestige industriële geraamtes als uitgerangeerde kerstbomen. Ik voelde: hier zit je goed. Hier kom je terecht in een stad die alleen maar tekortkomingen wil inlijven. Een stad die naar je kijkt en je toeroept: waarheen je ook gaat, je gaat eraan!
Ook de uitvaartsmoelen in de stationshal en de hemel daarbuiten met zijn kleur van slappe oploskoffie voorspelden veel goeds. Misschien kwam het doordat de gebouwen in de vuile zwachtels van de firma Fog & Smog waren gewikkeld, misschien had het te maken met de verblindende opwinding die mij altijd overvalt wanneer ik een nieuwe stad betreed, feit was in ieder geval dat ik aanvankelijk noch de duizenderlei hoererende lichtjes, noch de lichtgevende rendieren in de voortuintjes of de levensgrote bloedrode opblaaspoppen opmerkte. Met opgeruimd gemoed liep ik door de straten en liet mij leiden door het kompas van de zekerheid dat ik weldra een onderkomen zou vinden, dat wil zeggen een onderkomen onderkomen, want alleen op een dergelijke plek zou ik met succes de kerst kunnen overslaan.
Een uur later was de situatie als volgt: in de schaduw van een kerstboom lag een marsepeinen christenkind tussen een kreupele ezel en een os die een oor miste. Op een paar voet daarvandaan lag de hotelhoudster als een astronaute achterovergekieperd in een fauteuil naar Black Stallion te kijken. Het flakkerende schijnsel van de kerstlampjes befriemelde de olifantshuid van haar gezicht. En dan was jij er nog, de derde liggende figuur in dit logement, bij je binnenkomst onwillig begroet door de hippofiele astronaute en nu neergekwakt op een sprei met de kleur van bedorven zalm, een 37-jarige pantoffelheld die met zijn rechterhand de Mayfair Special Christmas Edition doorbladert en met zijn linker het vel van zijn lid heen en weer schuift. Nadat ik het stoffelijke overschot in een hotelhanddoek had gewikkeld bleef ik roerloos op bed liggen opdat de met kerstmannetjes bedrukte stropdas (die ik die avond feestelijk zou verbranden) niet als een in vele wrongen gedraaide halfstokvlag rond mijn strot kwam te hangen. Af en toe sloot ik een poos lang mijn ogen. Zodra ik ze opendeed kon ik telkens een ontbladerde boomkruin zien met een loodkleurige lap lucht eromheen gedrapeerd. Alsof mijn dubbelganger daar stond, daar in de vrieskou achter het raam van mijn hotelkamer. Minutenlang verroerde ik me niet en de schemering kon binnenvallen, onbarmhartig binnenvallen. Willoos liet ik me door haar toedekken: een lijkwade die langzaam over mijn hoofd werd getrokken. Na vele uren, dagen, nee luttele minuten slechts (aldus je polshorloge) werd ik wakker, dekschild naar beneden, pootjes omhoog, vooralsnog niet vertrapt.
Amper een kwartier later vond ik mezelf terug op straat, een en al strijdlust. Daar was het goed mis. Nu, niet gehinderd door een reistas en de plicht een hotel te vinden, stelde ik allerwegen vast dat Sheffield niet alleen een onschuldige, dociele indruk maakte, maar ook nog eens op oorverdovende wijze de kerstboodschap uitventte middels kerstdeuntjes, kerststerren, kerstvitrines en kerstmannen die in koetsen voorbij gleden of op elke hoek van de straat met een bel stonden te rinkelen. De stad was van voor tot achteren, van onder tot boven kerstklaar gemaakt, opgetuigd als een hengstig circuspaard, een en al vulgaire glinstering en exhibitionistisch vertoon. Nee, dit was helemaal geen oord voor onanistische exercities en ander eenzaam verdriet. Hier zaten ze allemaal knus rond de kerstboom, hier werd niks betwist of afgeschaft, uitsluitend bevestigd en gladgestreken. De laatste mensen spoedden zich huiswaarts, bevracht met zoveel cadeaus en consumpties dat zij twee dagen lang hun prikkels probleemloos konden bevredigen zonder hun woonst te verlaten. Weldra zou de stad ontbranden in een armageddon van peace, love & harmony dat kerstrebellen rücksichtslos op afstand hield.
Met bekneld gemoed betrad ik de pub The Red Lion, niet ver van het Millennium Square waar een schaamteloos grote kerstboom stond te slettenbakken met pakjes, lampjes en guirlandes. In één oogopslag werd mij duidelijk dat ik in dit dranklokaal vertroosting zou vinden. Rond de toog hingen een paar pensionado’s met zwavelgele tronies en ongetwijfeld geruïneerde longen en levers. Dit waren de sauriërs van Sheffield, samengedreven op het laatste plekje stad dat herinnerde aan barre tijden, toxische industrieën en een ruige messentrekkerscultuur. Ze zaten tegen de klippen op te drinken, in het smartelijke besef dat ze noch morgen noch met Boxing Day terecht zouden kunnen in deze schuilplaats, maar dan overgeleverd waren aan de terreur van Father Christmas die een uitgaansverbod van 48 uur had uitgevaardigd over alle inwoners van het Verenigd Koninkrijk.
Voordat ik mij meldde aan de tap, inspecteerde ik de jukebox. Ook hier stemde het aanbod tot tevredenheid: Kasabian, 65 Days of Static, The Comsat Angels en andere prachtbandjes uit Sheffield. En zelfs drie nummers van The Long Blondes, waaronder mijn lijflied. Ik gooide een 50-pencestuk in het apparaat en even later mocht ik opnieuw horen hoe de Lange Blondjes de kerst wensten door te brengen: No mum, don’t worry about me / I’ll just have fish and chips for tea / I’ll watch the queen and go to sleep.
Neuriënd zette ik mij met een glas bier aan een tafeltje. Met behulp van een lucifer veroordeelde ik een kleine sneeuwpop van kaarsenvet tot verschrompelen. Aan het eind van ‘Christmas is cancelled’ waren zijn hoedje en zijn wortelneus gesneuveld en begonnen de sjaal en de bezem in zijn hand al te verkruimelen. Uiteindelijk resteerde van de hartstochtelijk brandende sneeuwman niets dan een vormeloos hoopje stolsel. Het was op dat moment, drie pints had ik inmiddels naar binnen gegoten, dat de gedachte in mij opkwam mezelf te cancellen, of althans een gezonde poging daartoe te ondernemen. Als Kerstmis zich dan niet liet uitvlakken, moest ik maar mijn best doen er zo weinig mogelijk van mee te krijgen. Ik begon mij kortom met veel overgave te wijden aan een activiteit die in Engeland een groeiend aantal beoefenaars kent: binge-drinking.
Vrijwel meteen na dit ferme besluit, zo meen ik mij te herinneren, begon ook het sprookje dat ‘Het gebroekjurkte meisje’ heette. Met een natuurlijk aplomb kwam zij de pub en mijn leven binnen, alsof het niet van de zotte was dat zo’n goddelijk schepsel zich tussen dit schorem begaf, alsof het de normaalste zaak van de wereld was dat zo’n jong mooi meisje aan het tafeltje ging zitten van een wildvreemde snuiter die zichzelf aan het uitwissen was. Behalve een Boliviaans puntmutsje van alpacawol droeg zij een broek én een jurk, die rijkelijk behangen was met allerlei sieraden. Ook haar oorschelpen waren afgestikt met versiersels, en rond haar polsen en vingers glinsterden eveneens bekoorlijkheden. De eerste zinnen die zij sprak drongen niet tot me door omdat ik me alle implicaties probeerde voor te stellen die gepaard gingen met een eventuele ontkleding van dit meisje. Zodra ik haar uiteindelijk van alle kledingstukken en accessoires had bevrijd, zou er niet meer voldoende stoomkracht in mijn lijf zijn om alle noodzakelijke hefbomen in werking te stellen.
Terwijl mijn blik heen en weer schoot tussen haar grijsgroene ogen en de vijf flonkerende glimwormen die waren neergestreken in de periferie van haar linkeroor, ontspon zich een van engelenhaar geweven conversatie. Mijn vraag of zij wellicht de zangeres van The Long Blondes was beantwoordde zij slechts met een ijle glimlach. Daarna werden er gedachten gewisseld over het verschil tussen de Britse en de Hollandse baksteen, over de majesteit van Alex Turners rechterhand, over het nut van stylistics studeren in Nottingham, over de noodzaak duiven een naam te geven en over de bolhoed in de literatuur. Ondertussen werd het tafeltje dat tussen ons in stond stilaan geannexeerd door twee legers lege bierglazen die elkaar steeds getalsterker naderden.
Hoeveel glazen er uiteindelijk zijn gesneuveld, wie de zege behaalde en wie de rekening betaalde, ik weet het niet meer, en hoe ik erin geslaagd ben mijn hotel te bereiken is mij ook een raadsel. Er was een gat geslagen, een granaattrechter waaruit ik pas de volgende ochtend tevoorschijn kroop. Ik was met contactlenzen en al in slaap gevallen, zodat het me geruime tijd niet lukte mijn ogen te openen. Ik voelde dat het Boliviaanse puntmutsje zich had neergevlijd in de holte onder mijn sleutelbeen, het paste precies. Had zij al haar kleren nog aan, was ik niet in staat geweest haar te ontmantelen?
Voorzichtig bewogen mijn vingertoppen over het schepsel dat in mijn armen lag. Het voelde afwisselend koud-glad (haar sieraden?), stoppelig (slecht geschoren benen?), papierzacht (haar tepels?), draderig (haar schaamhaar?) en reliëfrijk (wild vlees?) aan. Ik begreep het niet helemaal, het kon zijn dat de alcohol mijn tastzin had verminkt. Opnieuw liet ik mijn vingers een verkenningsvlucht uitvoeren, die eindigde bij de punt van het mutsje. Ik kneep in die eigenaardig harde bol, kneep en kneep, totdat er iets krak zei en brak, in tientallen splinters brak tussen mijn vingers.
Nu pas, in blinde paniek, scheurden de kleverige wimpers zich los en zag ik ineens haarscherp mijn noodlot, mijn nederlaag, innig omarmd door niemand minder dan mijzelf: een kerstboom. Een kerstboom had ik met mijn dronken kop mijn bed in gesleept, ja, een kerstboom in vol ornaat schurkte weerzinwekkend ritselend en glinsterend tegen mij aan. Tussen mijn bebloede vingertoppen hield ik een gebroken piek en naast mij op het hoofdkussen lag prinsheerlijk een marsepeinen christenkind te snurken naast een os die een oor miste.