Pierre Alechinsky, de belangrijkste Belgische Cobra-kunstenaar, werd onlangs tachtig. Zijn werk kan bruisen van spontaniteit en speelsheid, maar een groots opgezette overzichtstentoonstelling in het Brusselse Museum voor Schone Kunsten maakt duidelijk dat die kwaliteiten hem allerminst zijn komen aanwaaien.

Pierre Alechinsky: vrijheid met kanttekeningen

Volgens Pierre Alechinsky beginnen de meeste kunstenaars hun carrière als oude mannen. In de eerste jaren trekken ze zich op aan gevestigde meesters. Pas later ontwikkelen ze hun eigen stijl, de vrijheid om nieuwe dingen te doen. Daar zit iets in. Toch getuigt deze uitspraak vooral van zelfkennis. Op de tentoonstelling in Brussel is prachtig te zien hoe Alechinsky heel geleidelijk ‘zijn oudste zelf’ vindt.

In 1949 sluit Alechinsky zich aan bij de Cobra-groep. Hij is dan pas 21, de meeste andere leden van de groep zijn aanzienlijk ouder en rijper dan hij. Cobra is voor hem dan ook vooral een leerschool. De doeken die hij rond 1950 maakt, missen de frisheid en spontaniteit van het werk van bijvoorbeeld Asger Jorn of Karel Appel uit die jaren. Het zijn ingewikkelde weefsels, vaak in relatief donkere tinten, waarin plantaardige en dierlijke vormen zijn te herkennen. Je ziet de jonge schilder worstelen met de invloeden van zijn Cobra-vrienden, maar ook van de kubisten, van Juan Miró, Paul Klee, Jean Bazaine en vele anderen. Zijn werk had in die tijd “iets zorgelijks”, zoals de kunstenaar het zelf uitdrukt op de audiotour bij de tentoonstelling.
De eerste omslag komt in 1955. Hij reist naar Japan en maakt daar kennis met de oosterse kalligrafie. In navolging daarvan gaat hij grote inkttekeningen maken. Het papier legt hij op de grond, zodat hij veel vrijer te werk kan gaan. Merkwaardig genoeg dringt de aanstekelijke losheid die hij in die tekeningen weet te bereiken maar heel langzaam door in de schilderijen. Die blijven nog lange tijd een wat moeizame, doorploegde indruk wekken. Als ze dat niet doen, zoals het schitterende Alice wordt groot uit 1961, dan liggen ze heel dicht bij het werk van zijn vriend en mentor Jorn.
De tweede, definitieve omslag vindt plaats in 1965. In dat jaar schildert hij Central Park, het absolute sleutelwerk in zijn oeuvre en in volle glorie te bewonderen op de tentoonstelling. Het is zijn eerste werk in acrylverf, waarmee hij veel sneller en improviserender kan werken dan met olieverf. En het is het eerste werk waarin de zogenaamde kanttekeningen verschijnen: series kleinere tekeningetjes, meestal in inkt, die als een soort stripverhaal om de centrale voorstelling heen lopen. Ze zijn geïnspireerd op randteksten en voetnoten zoals die in boeken voorkomen. Dat is niet toevallig, want Alechinsky is afkomstig uit het drukkersvak; gedurende zijn hele loopbaan is hij boeken blijven maken en illustreren.
Die kanttekeningen zijn een geniale vondst en zullen uitgroeien tot zijn handelsmerk. Ze bevatten vaak eenduidiger voorstellingen dan de centrale compositie. Zo leggen ze aan de ene kant de inhoud van het midden vast en vermijden een volledige (en voor Alechinsky vermoedelijk te vrijblijvende) abstractie. Aan de andere kant, omdat het er zo veel zijn, suggereren ze allerlei verschillende gezichtspunten en laten het werk daardoor open voor uiteenlopende associaties.

Na Central Park is de rest, oneerbiedig gezegd, meer van hetzelfde. Zeker, er duiken nog voortdurend nieuwe thema’s op in het werk, zoals de vulkaaneruptie, het stromende water na een bezoek aan de Niagara Falls in 1975, de kosmische cirkels van de laatste jaren. Ook blijft hij experimenteren met de verhouding tussen marge en centrum. En er zijn technische innovaties: diezelfde cirkels bijvoorbeeld blijken bij nader inzien vaak ‘wrijfdrukken’ (frottages) van putdeksels of tuinmeubilair te zijn. Toch verandert er niets wezenlijks meer: Alechinsky heeft eindelijk zijn beeldtaal gevonden. Dat wil overigens niet zeggen dat het nu vanzelf gaat. Aan sommige schilderijen is te zien dat hij er steeds weer naar is teruggekeerd, je herkent er het doorwrochte, enigszins dichtgepoetste van de eerste jaren in. Het beste werk – Windvlaag, Behekste vulkaan of De zwarte zee, groots en welsprekend – is waarschijnlijk dat wat (in de Nederlandse vertaling van Alechinsky’s eigen commentaar) “in één geut” is gemaakt. “Dat is een geschenk.” Ook voor ons, laten we wel wezen.
Alechinsky is een held, in België, en dat is te merken. De tentoonstelling is prachtig ingericht, kosten noch moeiten zijn gespaard. Er is heel veel en vooral ook heel groot werk bij elkaar gebracht. De grafiek komt er een beetje bekaaid af. Dat is jammer, want juist in zijn etsen en litho’s komt hij misschien wel het dichtste bij de vrijheid die hij zijn hele leven lijkt te hebben gezocht. Een hoogtepunt van de expositie is wat dat betreft de serie van negen Morsures (‘Inbijtingen’), al gemaakt in 1962. Ze zijn maar klein, je zou er zo voorbij lopen.

‘Alechinsky van A tot Y’. Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel, tot 30 maart 2008. Zie: www.expo-alechinsky.be

Pierre Alechinsky, De zwarte zee, 1988-1990. Inkt en acryl op papier gekleefd op doek. Verzameling Ivan Alechinsky © ADAGP