Het woonhuis/atelier van Pierre Cuypers (1827-1921) in Roermond is vanaf deze maand weer volledig aan de bouwmeester gewijd. Hoe ging het er daar 150 jaar geleden aan toe? Een rondgang door het atelier Cuypers-Stoltzenberg in het spoor van de patroon zelf. “Sire, ik heb niet gekozen voor bouwkunde maar voor bouwkunst.”
“Eene bouwlootse der XIXe eeuw.” Zo noemde Joseph Alberdingk Thijm de werkplaats van zijn vriend Pierre Cuypers – die deze woorden alleen maar kan onderschrijven. Ze hebben het samen zo vaak besproken. Dat hij voor het ideale atelier eigenlijk alleen maar hoeft te kijken naar de praktijk van de middeleeuwse bouwloods: harmonie tussen meester en gezel, kunst en ambacht nog één, het katholieke geloof nog onbetwist.
Zoals Cuypers met zijn werk mag staan op de schouders van de reuzen uit het verleden, zo heeft hij in 1861 zijn onderneming gemodelleerd naar de voorbeelden uit de door hem zo bewonderde middeleeuwen. In Keulen, waar ze de dom nu eindelijk gaan afbouwen, werken ze precies zo. Daar heeft hij laatst nog mensen weggehaald. Ze komen ook uit Antwerpen, de stad waar hij zelf werd opgeleid.
De architect is inmiddels getrouwd met Antoinette, de zus van Alberdingk Thijm. Om haar een idee te geven van de dagelijkse gang van zaken in Roermond, probeerde een bevriende priester het bedrijf te beschrijven: “Verbeeld u maar het atelier, dat paleis der aesthetiek, wemelend als een bijenkorf. Hier steenkappers, rotssnijders, granietbewerkers, marmerbeitelaars, beeldhouwers, die de stugste gesteenten en rotsblokken in de molligste, levensademende, gezintuigde gedachten herscheppen door zagen en kloppen, steken en snijden, vijlen en polijsten, een leventje van belang.”
Een paar jaar geleden maakten schrijnwerkers een lofdicht op hun baas, als geschenk voor zijn naamdag. Ze noemden zichzelf ‘zijn kinderen’ en het atelier ‘een broederschap’. Zo wil Cuypers het zelf ook. Als een vader zijn voor zijn mensen, voor de élèves die vrijwel alles nog moeten leren en voor de mannen die hun vak beheersen en in veel gevallen ouder zijn dan hun patroon. Streng maar enkel met het goede voor ogen voor zíjn mensen.
Nu Cuypers deze ochtend een rondgang door zijn fabriekshuis maakt, met zijn schoenen door de houtkrullen en het gruis waadt, is het gevoel van de broederschap ver weg. Ambachtslieden groeten hem vriendelijk. Anderen zijn te druk bezig. Zelfs een knikje in zijn richting verstoort de concentratie in dat geval. Cuypers begrijpt dat. Het is de oogopslag van zijn personeel die hem zorgen baart. Hij ziet onrust. Of misschien denkt hij het alleen maar waar te nemen.
Heibel over tabaksgebruik heeft een paar maanden geleden het atelier op zijn kop gezet. Cuypers vervloekt het stinkkruid nog meer dan voorheen. Zijn verbod op tabak en sigaren in de werkplaatsen zette kwaad bloed bij de arbeiders. Zijn gezag werd getart. Een verbodsbord was met koffie en tabak besmeurd, waarna Cuypers had gedreigd het atelier te sluiten totdat de dader zich zou melden. Daarna wilde de geest niet meer in de fles. Een paar van zijn beste beeldhouwers namen ontslag. Ze zullen hun vaardigheden elders inzetten, mogelijk geduchte concurrenten worden. Zelfs zijn chef de bureau is gaan lopen. Cuypers zelf zette een flink aantal mensen op straat. Noodzakelijk snoeiwerk om de boom in de toekomst weer vrucht te laten dragen. Het gevolg is dat het atelier nu half leeg is, terwijl er veel werk af moet. Bovendien praat Roermond over hem. Getrouwen vertellen hem over het geroddel. En hij voelt het, als hij de stad in gaat.
Cuypers strijkt eens met een hand door zijn baard. Peinzend loopt hij vanuit de werkruimten terug zijn woonhuis in. Daar zit zijn ‘Nennie’, zijn vrouw, hét bewijs dat rampspoed ook het begin van nieuwe voorspoed kan zijn. Na de dood van zijn eerste vrouw Rosalie had hij het niet voor mogelijk gehouden, maar het nieuwe geluk kwam.
Met het atelier zal het ook goed komen. Bovendien: de markt schreeuwt om mensen zoals hij. Vooral katholiek Nederland levert volop opdrachtgevers. In 1853 is de bisschoppelijke hiërarchie hersteld, in hoog tempo verrijzen kerktorens in het landschap. Neogotiek overheerst en laat dat nu net Cuypers’ specialiteit zijn. Hoge kwaliteit voor een redelijke prijs, dat staat hem voor ogen. Wat het eerste betreft, steekt hij gunstig af tegen veel van zijn tijdgenoten. Prijstechnisch lopen zijn werken nogal eens uit de hand.
De Roermondse bouwmeester heeft het geluk dat hij beschikt over een breed en invloedrijk netwerk. Verder dienen zijn gebouwen als uithangbord voor zijn vakmanschap. Alleen al dit jaar opgeleverd: een landhuis in Sint-Odiliënberg en kerken door het hele land. Wie daardoor nog niet is overtuigd kan naar het atelier in Roermond komen. Klanten zien daar niet alleen hoe gewerkt wordt aan nieuwe Gesammtkunstwerke. Want dat is de Cuypers-aanpak: niet alleen gebouwen neerzetten, maar ook tot in detail uittekenen hoe ze er van binnen gaan uitzien, tot aan decoraties en meubels toe. Het fabriekshuis in Roermond dient als een staalkaart van zijn kunnen. Als de architect met klanten door zijn woning en atelier wandelt, kan hij direct allerlei zaken in werkelijkheid laten zien.
Cuypers heeft een missie voor ogen. Uitvoering vraagt een man van stavast, niet iemand die bij het minste of geringste inbindt. Zelfs met koning Willem III durft hij het oneens te zijn. Eerder dit jaar hadden ze nog een twistgesprek. Het staatshoofd beweerde dat echte architecten in Delft werden opgeleid. Met andere woorden: hoe had Cuypers het in zijn hoofd gehaald om aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen te gaan studeren? De bouwmeester had soeverein geantwoord: “Sire, ik heb niet gekozen voor bouwkunde maar voor bouwkunst.”
Niet iedereen is zo zuinigjes als de koning. Cuypers oogst lof. Hij krijgt prijzen. Alleen al dit jaar: bronzen eremedailles in Antwerpen en Haarlem, een erepenning in Den Haag en een erediploma van het Institut Polytechnique Universel in Parijs. Al die waardering streelt, maar ze blijft bijzaak. Pierre Cuypers wil maar één ding: scheppen. En scheppen zal hij.