Niet specialiseren en uitbesteden, maar alles in eigen hand houden. Niet concentreren op je kerntaken, maar een waaier van afwijkende activiteiten ontplooien. En waar anderen vanwege de crisis de hand op de knip houden, investeren. De sloopmeubels uit de jaren negentig liggen achter ons, maar Piet Hein Eek is nog steeds een fenomeen. “Juist als iets niet bij je past, levert het meer toegevoegde waarde op.”
Terwijl Paint It Black van de Rolling Stones door de fabriekshal dreunt, druppelen de eerste bezoekers binnen. Koopgrage kijkers die straks met een Eek-meubel het pand gaan verlaten? Nee, ze komen voor een lezing van modekoning Paul Smith en ze komen met vele honderden. Na afloop wordt in het bomvolle restaurant Piet à 12,50 euro een Lunch Paul Smith aangeboden.
Laatst sprak ik iemand die nog nooit van Piet Hein Eek had gehoord, ik vrees dat ik mijn ongeloof niet heb kunnen onderdrukken. Als er één Nederlandse ontwerper is die design (wat het ook moge betekenen) bij een breed publiek bekend heeft gemaakt, dan is het Eek wel. Oké, eerst was er natuurlijk Jan des Bouvrie, maar van hem kennen we eigenlijk vooral het kunstje om alles wit te schilderen. Maar Eek, die nooit is meegegaan in het Des Bouvrie-bashen door veel van zijn generatiegenoten, is veelzijdiger. En daardoor interessanter, als ontwerper, als fabrikant, als verkoper, als ondernemer, als vernieuwer, als denker. En, niet in het minst als verhalenverteller. Elk ontwerp is een verhaal, dat hij graag vertelt.
“We deden alles zelf. ’s Avonds en ‘s nachts tekende ik, overdag timmerden we, we leenden een stokoud busje om te leveren, maakten een aftandse spuitcabine, een showroom, een fotostudio. We factureerden zelf en ik trok zelfs een pak aan om onze producten op de woonbeurs aan de man te brengen.”
Wie zijn bedrijf, sinds 2010 gevestigd een oude keramiekfabriek van Philips op Strijp R in Eindhoven, bezoekt, kan hem zien zitten, in de kantoren, rechts voor de winkel, achter een laptop. Zo ook op deze donderdagochtend, totdat tegen tienen de telefoon rinkelt. Dat gebeurt niet zo heel vaak, lijnen komen alleen door als het dringend is, zegt hij verontschuldigend. Over een kwartiertje moet hij Paul Smith afhalen van het vliegveld. Best handig trouwens, dat Eindhoven Airport – hij noemt het bij de oude naam: Welschap – zo dichtbij is. “Klanten uit het buitenland komen met het vliegtuig om bij ons iets te kopen. Dat vind ik grappig.” Hij lacht, een gaaf gebit in een stoppelig gezicht met grote, half geloken ogen. Blauw trainingsjack, wijde spijkerbroek. In diezelfde outfit haalt hij Smith van het vliegveld en zal hij hem een uur later voor een tjokvolle zaal introduceren bij het publiek. Niet gekleed op de gelegenheid – een lezing over mode? Juist wel. Piet Hein Eek mag dan moeilijk onder één noemer te vangen zijn, hij is bovenal een merk. En bij dat merk past een kloffie.
“Door juist niet te specialiseren en alles zelf te doen, blijven de kennis, de energie en de investeringen uit het verleden beschikbaar voor in de toekomst.”
Met een kast, gemaakt uit sloophout studeerde Piet Hein Eek (Purmerend, 1967) in 1989 af aan de Design Academy in Eindhoven. Hoewel al meer dan twintig jaar geleden is zijn naam nog steeds een synoniem voor sloophout. Eek: “De sloophouten kasten verkochten goed, we kregen veel publiciteit. In die tijd kwamen de woonbladen op, die hadden vulling nodig. Tot op de dag van vandaag draaien we op vrije publiciteit, daardoor zijn we ook een merk geworden. Hoe belangrijk dat is, hebben we geleerd van Jan des Bouvrie en Philippe Starck.”
Eén keer hebben ze over de merknaam ‘Piet Hein Eek’ discussie gehad. Twee jaar na het begin was dat, hij en zijn compagnon van het eerste uur Nob Ruijgrok waren er in een half uur uit. “De merknaam was een goede keuze, dus gingen we fris en fruitig verder.” En omdat iedere zichzelf serieus nemende ontwerper een boek maakt over zijn gedachtegoed kwam er in 2006 de vuistdikke publicatie Boek. Over de verhuizing van fabriek en toonzaal van Geldrop naar Eindhoven schreef Eek Het pand, een boekje dat op elke kunstacademie verplichte eindexamenstof zou moeten zijn.
“Door de roerige tijden waarin we ons bevinden, wordt men zich meer en meer bewust van het idee dat we de zaken wellicht anders moeten aanpakken. Dat de wijze van denken en ondernemen tot op heden misschien wel helemaal niet de juiste was.”
Het ontwerp van een kast van sloophout was indertijd een statement, een keuze voor imperfectie in de perfecte jaren negentig. Eek is een dwarse denker gebleven. Toen het bedrijf eind vorig jaar in zee ging met postorderbedrijf Wehkamp, was er onbegrip en kritiek. Eek: “Het is de perceptie in deze wereld dat je dingen moet zoeken die bij je passen. Ik denk juist omgekeerd. Als iets niet bij je past, levert het meer toegevoegde waarde op. Het vergt meer van je creativiteit een lijn te ontwikkelen voor Wehkamp dan voor Pastoe.
Het sloophout was een kapstok, niet meer. Onze procesgang in alles wat we doen, is dat het moet wringen. Bij een zaagmachine liggen altijd bergen afval, dat zijn we gaan hergebruiken. Voor ons is het materiaal altijd het uitgangspunt. Dan volgt de techniek, dan het ambacht.”
Aanvankelijk ging ook Eek nog mee in de dagelijkse wedstrijd efficiënter produceren, maar een jaar of tien geleden zag hij het licht. Hij draaide het gangbare denken in de industrie om: arbeid kost niets, materiaal is goud waard. Alle reststukjes in de fabriek werden hergebruikt. Er kwamen producten met namen als 99,13 % kast en 97,6 % kast; de percentages gaven aan hoe groot het aandeel afval (aluminium, koper, messing, cortenstaal) per kast was. Uit die tijd stamt zijn visie op het traditionele ‘cao-denken’ waar minder werk en meer verdienen de belangrijkste thema’s zijn. “Pas in 2002 kwam er een passage in een cao waarin stond dat werken ook léuk kan zijn. Alles wordt tegenwoordig in geld uitgedrukt: daarom is de zorg te duur, daarom gaan we machines gebruiken in plaats van mensen, daarom gooien we afval weg. Dát is waar deze crisis over gaat. Als je het druk hebt, moet je niet minder gaan werken, maar meer.”
Het succes van de sloop- en afvalmeubels had ook een keerzijde. Er zijn inmiddels zoveel kopieën op de markt, dat procederen een ondoenlijke zaak is. Piet Hein Eek is met afstand de meest nageaapte ontwerper van Nederland. Elke meubelboulevard en outlet staat er vol mee. Ook hier was zijn antwoord onorthodox: de nieuwe Wehkamp-lijn maakt het voor elke portemonnee mogelijk een echte Piet Hein Eek in huis te hebben.
“In de detailhandel koopt men vooral in wat al goed verkoopt waardoor er vaak geen ruimte is voor nieuwe ideeën. Mijn ergernis hierover, in combinatie met het onbegrip over de meubelboulevards waar men met zijn allen aan een klant die één bank komt kopen nooit meer dan alleen die bank zal verkopen, was aanleiding in en rond het pand een grote variëteit aan activiteiten, specialismen en producten aan te bieden.”
In de herfst van 2010 verhuisde Eek & Ruijgrok naar Eindhoven. Het 10.000 vierkante grote complex werd gekocht voor drie miljoen euro, maar de renovatie van de vervallen Philips-hallen bleek veel duurder dan gedacht. Twee keer moest er aanvullend gefinancierd worden. Toen de bank een nieuwe lening weigerde, was het Eek zelf, welbespraakt en vol overtuigingskracht, die de bankiers alsnog over de streep trok. “Alles gaat hier langzaam”, antwoordt hij op de vraag of het bedrijf inmiddels in veiliger financieel vaarwater is beland. “Maar als het eenmaal loopt, duurt het hier ook lang. Dat is wel fijn.”
Ook het meerkoppige monster genaamd Nederland-vergunningenland wist hij te omzeilen. Burgemeester Van Gijzel is een fan, het modernistische dogma dat wonen en werken gescheiden moeten zijn, is in Eindhoven overboord gezet. Rond het bedrijf gaapt momenteel een u-vormige bouwput waar een woonwijk van 800 woningen verrijst. Eek, met een vette smile: “De klanten komen om de hoek wonen.”
Sinds de verhuizing is Eek & Ruijgrok gegroeid van 50 naar 80 werknemers, inclusief het nog steeds actieve (ver)bouwteam. Het aantal activiteiten neemt nog steeds toe, maar van werkdruk lijkt hij geen last te hebben. Er is geen beurs, van Milaan tot Miami, waar hij niet van de partij is. Ook het decor van de oudejaarsconference van Youp van ’t Hek was van zijn hand, net als de inrichting vorig jaar van de jubileumexpositie in het plaatselijke Van Abbe Museum. “Als je het druk hebt, moet je niet minder, maar meer gaan werken. Da’s toch logisch?”
“Als ik constateer dat mijn agenda heel vaak leeg is, dat ik nauwelijks afgeleid word door telefoontjes of andere zaken en dat ik in de loop der tijd eerder meer dan minder ben gaan ontwerpen, kan je niet anders dan concluderen dan dat al onze mensen zeer zelfstandig werken.”
In het imposant verbouwde fabriekspand lijkt het een zwaan-kleef-aan van activiteiten: sinds de verhuizing is er behalve fabriek, showroom en winkel (met daarin ook ontwerpen en producten van derden) een restaurant, een evenementenruimte, ateliers, een concert- en expositieruimte en een upload-cinema bijgekomen. Lang niet altijd is het gelijk hosanna: bij de opening van een expositie van Jan van der Ploeg kwamen van de 2500 genodigden er vijftig opdagen. Toen Eek daar op zijn internetsite in alle openhartigheid melding van maakte, werd hem dat intern niet in dank afgenomen.
Hoort erbij, vindt Eek, die zich terdege realiseert het economisch tij niet mee te hebben. En dus bedacht hij dat zijn bedrijf recht heeft op “een bonus voor wél ondernemen in crisistijd.” Dat anticyclische investeren komt vooral voort uit de situatie, ze hadden de pech dat de verhuizing midden in een economische crisis viel. Maar, zegt hij, “het lijkt er verdacht veel op dat we meer opdrachten krijgen en meer verkopen juist vanwege al onze initiatieven. Alsof mensen het letterlijk waarderen dat je in de crisis iets onderneemt en van je laat horen.”
De bewijslast is niet ver te zoeken. De lezing van Paul Smith deze donderdagochtend was met 450 aanmeldingen een week van te voren volgeboekt, het publiek zat tot in de vensterbanken.
De gecursiveerde citaten in dit artikel stammen uit Het pand. www.pietheineek.nl