‘Zij stond op en ging dicht bij hem staan. Hij liet het hoofd hangen als een stom dier in noodweer. Toen hij tenslotte opkeek, zag hij tranen in haar ogen glinsteren. Weifelend stak hij zijn hand uit en langzaam legde zij de hare erin tot ze elkaar vast omsloten. Toen ging zij weg, niets anders achterlatend dan een vage geur van mimosa en een heet, droog gevoel in zijn keel.’

Dat stomme dier in het noodweer, mooi beeld. Maar die zich langzaam omstrengelende handen, die glinsterende tranen, mimosa…. Zeg het maar.

De zinnen stammen uit een boek dat me sinds mijn vijftiende fascineert. Over een man, een kunstenaar, die het in zijn eentje opnam tegen de wereld, en zichzelf, die zijn leven veil had voor de kunst. Een man die steen kon doen leven.

The Agony and the Ecstasy is de verontrustende titel – eigenaardig vertaald als Tussen mens en marmer – en het boek is het geromantiseerde levensverhaal van de Amerikaanse beroepsbiograaf Irving Stone van Michelangelo Buonarotti, beeldhouwer, tekenaar, schilder, dichter, bouwer in de bloei van de Renaissance.

Ik weigerde, was een kleine Michelangelo.

De trilogie lag op 6 december 1962 tussen de Sinterklaasverrassingen, regelrecht uit de boekwinkel van Ome Pierre, mijn leeshemel. De laatste pagina’s verslond ik op Kerstavond, liggend op de bank, terwijl de rest van de familie de nachtmis bijwoonde: ik weigerde, was een kleine Michelangelo.

Michelangelo werd voor mij het prototype van de authentieke, individualistische, opstandige kunstenaar. Met mythische proporties. Zijn gevecht met de domheid, onverstand en de botte macht om hem heen, met zijn opdrachtgevers, zijn vele concurrenten, met zijn familie, de liefde, het gevecht met het marmer waaruit hij zijn beelden bevrijdde, en vooral het gevecht met zichzelf, in Stone’s biografische roman zit je er helemaal in.

Je draait mee in de politieke turbulentie van Florence en Rome, het gekonkel en de complotten van de machthebbers, de onmetelijke rijkdom van de Medici’s, de verkwistende, wellustige pausen. Je deelt Michelangelo’s ergernis aan gedweeë kunstenaars als Rafaël en doortrapte als Bramante. En je voelt de pijn, want Kunst maken doet hier pijn. Je werkt tegen de keer, altijd tot het uiterste, maar je deelt ook de vervoering als het lukt, als Buanarotti zich voor even gelijkwaardig waant aan de Schepper.

Je voelt de pijn, want Kunst maken doet hier pijn.

Herlezing was herbeleving. Ik was daar verbaasd over. Stone, die massieve research deed voor dit boek, schreef uitdrukkelijk voor een groot publiek, en wat voor een groot publiek bestemd is, lees ik al vijftig jaar niet meer. Hij wilde lezers een beeld geven van de tijd en overtuigen van de grootsheid van zijn held, overigens zonder van een onmogelijke man een heilige te maken.

Daarom dat stom dier, die verstrengelde handen en die hete keel. Stone zoekt het pad tussen hoog en laag dat voert door de literatuur en het leesvoer en hij vindt ‘t. Een aanpak en een taal die preciseert en verfraait, die indikt en ruimte laat, die toegankelijk is maar niet simpel, zakelijk waar nodig maar niet gortdroog.

Dat werkte voor de onervaren lezer die ik was. Ik werd meegenomen, verdween in de teksten en dat werkt gek genoeg ook voor de ervaren lezer die ik nu ben, die het procedé doorziet, door de zinnen heenvliegt en vertraagt waar hij op de ziel van het boek stuit.
Wie jong is kent geen grenzen, voor wie oud is vervagen de grenzen.

BEN VAN MELICK

Irving Stone, Tussen mens en marmer. Uitgeverij Omnibus.