Alexander van Grevenstein (62) mag dan bezig zijn met zijn laatste kunstjes als museumdirecteur, zijn strijdbaarheid is onverminderd. Over zijn bezoeken aan Louise Bourgeois, BACA-winnaar Francis Alÿs, linkse hobby’s, privé-collecties, uitbreidingsplannen en zijn naderend afscheid. “Kunst is kwetsbaar. Daar ontferm je je over.”

door Wido Smeets

Het zal zijn tijd wel duren. Een tussenzin die hem zo nu en dan ontglipt, als het gaat over de bezuinigingen in de cultuursector bijvoorbeeld, of de uitbreidingsplannen van het Bonnefanten. Zijn afscheid is voorzien in juli 2013, als hij 65 wordt, maar lijdzaam afwachten is er bij museumdirecteur Alexander van Grevenstein niet bij. Voor een tentoonstelling in najaar 2011 (werktitel: Dubbels & Dummy’s) heeft hij net een bruikleen geregeld met het Haags Gemeentemuseum voor het werk Cell XXVI van Louise Bourgeois. En dus vertelt hij hoe hij de dit jaar op 98-jarige leeftijd overleden Bourgeois drie keer bezocht tijdens haar wekelijkse kunstenaarssalon in New York. En hoe hij een pak madeleines voor haar meenam, de geheugenopfrissende koekjes uit Prousts romancyclus Op zoek naar de verloren tijd. Ze vond ze verrukkelijk, vertelt Van Grevenstein, die thuis nog enkele malen een telefoontje van haar kreeg. Steeds op zondagavond, als de salon voorbij was. “When are you coming?”, klonk dan haar piepstem vanaf de andere kant van de oceaan.

Dubbels & Dummy’s is in 2011, eerst staat Francis Alÿs op het programma, de BACA-laureaat 2010.
Waarom Alÿs? Welke plaats neemt hij in in de hedendaagse kunst?
Van Grevenstein: “Hij is vijftig, dus van de generatie Luc Tuymans en Thomas Hirschhorn, van vergelijkbaar kaliber ook. Voor mij is hij altijd een van de hele groten geweest. Hij schildert, maakt beelden, video en film, en daarin is hij heel veelzijdig. Veel videokunstenaars hebben de neiging in termen van vondsten te denken, en blijven dan in zo’n vondst steken; in één keer heb je het gezien. Het knappe van Alÿs is dat je zijn films kunt blíjven zien. Ook omdat hij weet weg te blijven van de platgetreden paden, en niet ingewikkeld doet over zijn werk. Bij hem draait het om de registratie, en vervolgens de montage als artificiële ingreep. Vaak zie je bij video’s dat de hele tijdsduur van een actie is opgenomen. Bij Alÿs gaat het juist om de montage, waarin hij zonder enig effectbejag spanningselementen weet toe te voegen.” Als voorbeeld noemt hij de film When Faith Moves Mountains (2002) waarin Alÿs vijfhonderd Peruanen met schoppen een berg laat verplaatsen. “Tegelijkertijd gebeurt er zó veel meer… Ik kan er naar blijven kijken. In die zin doet het evenveel als een schilderij, en dat is bij videokunst niet altijd het geval – en dan zeg ik het heel aardig.”

Vrijwel tegelijkertijd met deze BACA-expositie is Alÿs’ werk ook te zien in Londen (Tate) en Brussel (Wiels). Is dat niet jammer?
“Ik vind niet dat een museum per se een unique selling point moet zijn. Toen we de prijs toekenden, wisten we dat die twee exposities in de maak waren. We hebben ook niet, zoals Tate en Wiels, de ruimte voor zulke overzichtstentoonstellingen. Ik was ook wel benieuwd of hij hier iets eigens zou weten toe te voegen. Zijn oplossing was om het werk door het hele museum te presenteren. In het café, bij de oude kunst, op tal van punten in het hele gebouw.”
Met het opdoeken van The Vincent, de BACA-voorganger die hier in 2005 werd weggekaapt, heeft het Stedelijk Museum in Amsterdam ook de daarbij horende 26 bruiklenen terug moeten geven. Wat is de status van de bruikleencollecties in het Bonnefanten?
“Het gevaar van bruiklenen is dat je leunt op iets wat eigenlijk niet van jou is, dat dus eigenlijk weer kan verdwijnen. We hebben met twee particuliere stichtingen de afspraak dat wij het exclusieve recht hebben om met hun verzameling, dus de collectie Neutelings (sinds 1995), en de collectie Vandenhove (sinds 2007) tentoonstellingen te maken en onderzoek te doen. Formeel maken we die afspraken steeds voor vijf jaar, maar het gaat natuurlijk vooral over het opbouwen van vertrouwen.”
In de VS beheren musea privé-collecties alleen in ruil voor schenkingen. In Engeland wil men bruikleengevers die zich terugtrekken een fee laten betalen voor onderhoud en waardevermeerdering van de werken.
“In Engeland en vooral in de VS is de relatie tussen verzamelaars en publieke instellingen gebaseerd op schenkingen met fiscale voordelen. In de Angelsaksische cultuur is men trots om iets aan het museum, dus aan de gemeenschap, na te kunnen laten. Vandaar ook het educatieve accent in musea als Tate en MoMA, het bijbrengen van gemeenschapszin staat voorop. Dat kennen we in Nederland niet zo erg, we leven van oudsher in een mercantiele cultuur. Wie iets weggeeft, moet er ik weet niet wat voor terug hebben. Van écht mecenaat is hier nooit sprake geweest. In Angelsaksische landen zitten die schenkers ook vaak in het bestuur van een museum. De laatste nieuwbouw van het MoMa in New York is grotendeels gefinancierd door die mensen.”
Daar hebben we in Nederland geen last van…
“Ze staan zich hier in elk geval niet op de stoep te verdringen. En dat is niet oninteressant als opmerking, omdat we tegenwoordig worden gezien als een linkse hobby. Je hoort natuurlijk al langer dat er minder geld moet naar cultuur, en dat we zelf onze broek moeten ophouden. Wil je dat Angelsaksische systeem in alle redelijkheid invoeren, dan zul je met flinke belastingvoordelen moeten gaan werken, en het ego van zo’n verzamelaar aan bod laten durven komen.”
Zo iemand kan onmogelijke eisen op tafel leggen.
“De oorspronkelijke vrienden van een museum zijn de kunstenaars, de handelaars en de particuliere verzamelaars. Dus als het om daadwerkelijke interesse in kunst gaat, ook in de vorm van verzamelen, zijn zíj van oudsher het meest betrokken. Niet de politiek, die kijkt vooral naar de beleidskant.”
Verzamelaars zijn u liever dan politici…
“Politici zeggen wel eens: ‘Wij zijn toch jullie belangrijkste sponsor!’ Pardon? En de gemeenschap dan? Ik heb een heel ouderwetse taakopvatting: het overhevelen van kunstwerken uit het privé domein naar het publieke domein, zodat iedereen ervan mee kan genieten. In het Bonnefanten is dat in twee niet onaanzienlijke gevallen gelukt, met de genoemde collecties Neutelings en Vandenhove. Er komt nog meer aan, maar daar kan ik nog niks over zeggen. Vergelijkbare collecties, met vergelijkbare afspraken.”
Dwingt de realiteit van bezuinigingen u om het meer dan voorheen bij privé-collecties te zoeken?
“Nee, die koers heb ik sinds jaar en dag willen varen. Het zou natuurlijk prachtig zijn als ook politici die betrokkenheid zouden tonen, dan ga je in een museum toch meer zien dan alleen als een beleidsinstrument. Maar ik ken geen enkele politicus die zich echt identificeert met kunst. Daarbuiten wel. Iemand als Dirk Scheringa had die identificatie, en Joop van den Ende. In Engeland heeft Paul McCartney een niet onbelangrijke collectie, net als Paul Anka in de VS. Dat tv-maker Jef Rademakers 19e eeuwse romantische schilderijen verzamelt, is fantastisch. Maar een verzamelaar is kwetsbaar, door zijn verzameling toont hij zichzelf. Net als een museumdirecteur. Daar is niets mis mee want kwetsbaarheid is waar het eigenlijk om draait. Dat riep Willem Sandberg al, denk ook aan Luceberts beroemde dichtregel ‘alles van waarde is weerloos’. Kunst is weerloos. Daar ontferm je je over.”
Er komt binnenkort een collectie-uitwisseling met het MAMAC in Luik. Een schot voor de boeg richting ‘Maastricht 2018’?
“We zitten hier in een gebied waar oude kunst een rol speelt, zoals in het Bonnefanten, in Grand Curtius in Luik en Museum Suermondt in Aken. Dan is er nog de enigszins uit beeld geraakte klassiek-moderne collectie van het MAMAC, met Picasso’s en sleutelwerken van Gauguin en Kokoschka. In termen van de pop art en kunst uit de jaren vijftig en zestig hebben we in Aken het Ludwig Forum, en als het om hedendaagse kunst gaat speelt het Bonnefanten een niet onbelangrijke rol. Oftewel: musea in dit gebied beschikken over waardevolle collecties uit al die tijdsvakken. Als we het dan toch over de Euregio hebben, moeten we meer dan nu laten zien wat we te bieden hebben. Zie het als één groot museum.”

Ook elders zoekt het Bonnefanten meer dan ooit de samenwerking, zoals met presentaties net over de Belgische grens in kasteel Oud-Rekem en Alden Biesen, tien kilometer verderop. En dan is er nog het plan om jonge kunstenaars te presenteren ECI-complex in Roermond. Van Grevenstein: “We zijn op zoek naar plekken waar van nature geen drempel is. Alden Biesen is zo’n plek, met vele duizenden bezoekers per jaar. Nogmaals, we kunnen wel blijven kwekken over de Euregio, maar we moeten ook iets doen. De samenwerking met MAMAC is daar ook een voorbeeld van. Over Roermond hebben we nog geen uitsluitsel.”
En Maastricht zelf? AINSI, Landbouwbelang en de Timmerfabriek zijn industriële complexen die het voor het Bonnefanten waard maken de sprong over de Maas te wagen.
“Landbouwbelang is een alternatieve plek waar men weinig opheeft met officiële musea als het Bonnefanten. Van onze kant hebben we niet de behoefte zo’n alternatieve plek te koesteren, dat past niet bij ons. AINSI is goed ingebed in de stad. Wat de Timmerfabriek betreft, ik vind niet dat dat een verzamelgebouw moet worden. De tentoonstelling Glocal Affairs in 2008 gaf al aan wat met dat gebouw allemaal mogelijk is. Het is een ruimte die zich as such goed leent voor grotere exposities met een experimenteel karakter zoals dat ook in het buitenland gebeurt. Daar zou het Bonnefanten wel iets mee kunnen. Zo’n verzamelgebouw van podium- en filmkunst is ook geen antwoord op de 2018-vraag, dan verwacht je toch iets anders.”
“Het voelt alsof we aan het oogsten zijn”, liet u zich ontvallen toen een wandvullend schilderij van Anselm Kiefer uit de Vandenhove-collectie werd binnengebracht. Wat bedoelde u daarmee?
“Ik zit hier in de positie van pionier, daar mag je je de huifkar met ossen bij voorstellen, inclusief de belegerende indianen met pijl en boog. Zeker als je zeer beperkte middelen hebt om iets te laten zien, krijgen de klagers volop de kans hun kritiek te spuien. Die Kiefer maakt deel uit van de Vandenhove-collectie. Naarmate ons verzamel- en tentoonstellingsbeleid smoel heeft gekregen, weten we steeds meer mensen te overtuigen. Bij de provincie, nu we nadenken over nieuwbouw, maar ook bij instellingen als de Vereniging Rembrandt, de Mondriaan Stichting en de BankGiro Loterij die ons steunen bij het aankoopbeleid. Daardoor konden we afgelopen jaar kunstwerken van Ryman, Mangold, Daniëls en Tuymans verwerven, met een marktwaarde van boven de drie miljoen euro. Dat beschouw ik als teken dat we kunnen oogsten. We kunnen meer laten zien, men begrijpt ons beter. Als we bij belangrijke kunstenaars aankloppen om een tentoonstelling te maken, kijken die niet verbaasd op.”
Over oogsten gesproken: hoe staat het met de uitbreidingsplannen van het museum?
“Als Maastricht in 2018 culturele hoofdstad wil worden, moet je de instellingen zo inrichten dat ze iets kunnen. De provincie begrijpt dat. We gaan hier ook niet de halve stad verbouwen, het is een relatief klein, behapbaar project waarmee we in 2018 iets kunnen betekenen. En mocht 2018 niet doorgaan, dan is het geen weggegooid geld, dan kan het museum toch verder.”
“Of het mijn tijd zal duren? In juli 2013 ga ik met pensioen. Over een jaar kan de bouw beginnen, eind 2012 zou die klaar moeten zijn. Dat wordt dus nog spannend, of ik de slingers zal ophangen. Er komt in elk geval geen afscheidstentoonstelling, geen grande parade. Ik voel geen behoefte om dan mijn eigen ik te laten gelden.” Lachend: “Maar tot het zo ver is natuurlijk wel.”