Nu duidelijk is geworden dat popmuziek veel minder exclusief met jongerencultuur heeft te maken dan we ooit dachten en ‘I hope I die before I get old’ valse hoop bleek, blijken we opeens afscheid aan het nemen van een volledige generatie popiconen.
Het NOS-journaal trok zes minuten uit voor het overlijden van Bowie, een tijd waar je al snel op uit komt wanneer je zijn betekenis voor muziek, stijl en de combinatie van beide wilt duidelijk maken. Ik zag op social media nog een enkeling zich boos maken over zes minuten popcultuur als opening van ons nationale journaal. Zes minuten pop, terwijl elders honger, terreur etcetera. Ik vond het wel een prettige geruststelling dat dat geluid inmiddels zo marginaal is, en was blij dat die mensen mijn vrienden niet zijn.
Over die exacte betekenis van Bowie zal de komende tijd nog veel worden gepraat en geschreven. Ik zag op Facebook de dagen na zijn dood honderden filmpjes langskomen, maar het waren vrijwel allemaal verschillende. Er waren zoveel Bowies dat kennelijk iedereen zijn eigen Bowie had.
De eerste keer dat ik hem zelf live zag, was niet tijdens zijn Limburgse concert; ook Bowie speelde in het MECC toen daar nog een paar keer per jaar supersterren optraden. Volgens mijn Geleense klasgenoten die wél waren geweest, was hij geweldig. Bowie was toen Bowie de volksheld: hij had hit na hit gehad, en vulde net als Madonna, Prince, Springsteen en Jackson stadions. Míjn eerste Bowieconcert was jaren later, op 11 juni 1997 in Muziekcentrum Vredenburg in Utrecht, met een capaciteit van tweeduizend het tegenovergestelde van een stadion.
Ik had nog nooit meegemaakt dat een artiest meer charisma had dan in de zaal paste waar hij speelt, maar hier was dat het geval. Hij heeft later in een interview met Luc de Vos eens gezegd dat hij zichzelf niet echt als een liveperformer zag, een behoorlijk raadselachtige opmerking voor een man met zoveel performance. Hij lachte er bij, dus misschien was het ironie, of gewoonweg niet waar en daarmee een performance en dus via een Bowieaanse omweg alsnog ironie.
Hoe dan ook, in Vredenburg bleek daar stáán voor hem al voldoende. Bowie had iets stijfs, tikkeltje aristocratisch en afstandelijks, en tegelijk wonderlijk genoeg beetje verlegen. Hij was in die periode aan het experimenteren met jungle, dus het concert bestond uit twee delen: een danceset en een rockset. En zelfs in die tweede set speelde hij nummer als Hallo Spaceboy en Little Wonder. Magistraal beukende nummers, maar duidelijk niet waar zijn in deze fase van zijn carrière uitgedunde publiek vooral op zat te wachten. Maar hij zelf duidelijk wel. Hij moest die jungleplaten maken, om daarna weer verder te kunnen. Zoals elke grote artiest minstens een keer in zijn loopbaan zijn publiek van zich heeft vervreemd, omdat het alternatief zélfvervreemding is.
Die avond in Utrecht was dat voor mij de grootste betekenis van Bowie: de les dat een groot artiest het tegenovergestelde van een populist durft te zijn.