Weinig artiesten weten hun publiek zo te verdelen als Bob Dylan. Vooral de Bob Dylan sinds zijn comeback Time Out of Mind, en al helemaal de Dylan van de laatste jaren.
Het zijn niet zozeer zijn albums, die zijn sinds die comeback vrijwel altijd sterk, die zulke uiteenlopende reacties oproepen. Het is ook niet zijn performance; die is er namelijk niet, Dylan komt op in het schemerdonker en blijft daar zitten tot het concert is afgelopen. Nee, het is zijn stem.
Iedere artiest die ouder wordt, hoort zijn of haar stem veranderen. Nu duidelijk is geworden dat popmuziek en jongerencultuur niet noodzakelijkerwijs met elkaar samenhangen en artiesten tot op gevorderde leeftijd actief blijven, horen we hun stemmen veranderen. Meestal betekent dat: inboeten aan kracht en bereik, winnen aan zeggingskracht. Bij Dylan is het, zoals ook op andere fronten, de overtreffende trap ervan.
De Dylan van nu klinkt niet als de Dylan van vroeger – maar dan iets lager of doorleefder, nee, hij klinkt als een totaal ander iemand. Zijn stem, zijn timing, zijn dictie, ze zijn onvergelijkbaar met de Dylan van de jaren zestig en zeventig. Zowel zijn stem als zijn nummers zijn onherkenbaar voor iemand die de jonge Dylan nog in zijn achterhoofd heeft.
Heel graag had ik gelezen hoe hij het werk analyseert van andere grote tekstschrijvers zoals Nas of Kendrick Lamar
Er zijn mensen die dat verschrikkelijk vinden en dus niet meer naar zijn concerten gaan. Er zijn mensen die de verandering waarderen en blijven gaan. En er zijn mensen die de nieuwe Dylan verschrikkelijk vinden en tóch zijn concerten blijven bezoeken, voor een oefening in de balanceerkunst tussen haat en liefde.
Voor de laatste categorie schuilt er volgens mij nog een andere aantrekkingskracht in Dylan dan zijn oeuvre, en dat is zijn mysterie. Hoeveel boeken over hem zijn gepubliceerd, hoeveel documentaires over hem zijn gemaakt: nooit kreeg ik de indruk dat iemand écht is doorgedrongen tot de man – waarschijnlijk om de simpele reden dat hij dat niet toestaat.
Dat hij prachtig kan schrijven, en niet alleen in zijn songteksten, bewees hij al eerder: niet voor niets won hij in 2016 de Nobelprijs voor de Literatuur. Zijn nieuwe boek The Philosophy of Modern Song is een fraai uitgegeven en secuur vertaalde analyse van zestig nummers. En wat blijkt: wanneer Dylan schrijft over het werk van ánderen, is er van een rookgordijn geen sprake meer. Hier klinkt een onomwonden muziekliefhebber die het ambacht van liedjes maken zeer serieus neemt.
Het is logisch dat hij zich in het boek voor het overgrote deel beperkt tot de jaren vijftig, zestig en zeventig, maar ook jammer. Heel graag had ik gelezen hoe Dylan het werk analyseert van andere grote tekstschrijvers zoals Nas of Kendrick Lamar – die weliswaar nog geen Nobelprijs won, maar wel een toch ook niet flauwe Pulitzer Price.
Toch is het fraai om te lezen hoe hij Viva Las Vegas van Elvis uit 1964 beschrijft: ‘Elvis is er inmiddels niet meer. De Colonel is er niet meer. Doc Pomus is er niet meer. B.B. en Dr. John zijn er niet meer. Hilton bezit eenendertig hotels in Las Vegas. Het huis wint altijd.’