Het is, zeker in Nederland, een bijna onuitroeibaar probleem: gelul aan de bar tijdens concerten. Aan de bar, en vaak ook nog eens tot ver daarvoor, bijna tot aan het podium.
Ik weet niet precies hoé dat werkt (je doet moeite om maanden van te voren een kaartje te bemachtigen, bent dus bereid moeite en geld te investeren, en eenmaal in de concertzaal blijkt het een uitgelezen moment uitgebreid te vertellen hoe je weekend was,of hoe je nieuwe baan bevalt), maar ondraaglijk is het wel.
Er zijn weinig uitzonderingen, ook omdat weinig artiesten een effectief antwoord hebben op geouwehoer. Het is te gemakkelijk om te zeggen dat publiek vanzelf stil wordt als het concert goed is. Wie laatst Fink ongeveer van het podium geouwehoerd zag worden in een uitverkochte Muziekgieterij in Maastricht, kon als muziekliefhebber weinig anders voelen dan plaatsvervangende schaamte.
Kane, een van de meest gehate bands uit de Nederlandse rockgeschiedenis (De Zwarte Cross had elk jaar een ‘gegarandeerd 100 % Kane-vrij’ logo op de poster) stond ooit op Bospop en werd toen bekogeld met bierglazen. Zanger Dinand Woesthoff dreigde het optreden te staken als er nog één glas door de lucht zou vliegen. Zo doe je het dus niét.
Wie het wél goed kan: Damien Rice. Zijn tactiek is die van de zelfregulering: hij gaat bij een onrustige zaal simpelweg zo ver van de microfoon zingen dat het deel van het publiek dat wél wil luisteren het deel dat wil praten tot stilte maant. Nadeel: een overgangsfase waarin het eerste deel van een festivaltent een salvo woedende ‘sjjjjjt’s naar de tweede helft sist. Rice stond dit jaar op festival Down the Rabbit Hole, en daar duurde die overgangsfase helaas de hele show.
Wie werkelijke elke zaal altijd en overal stil krijgt, is de Canadees Fred Eaglesmith. Dat heeft diverse oorzaken. Allereerst is er die soms olijke, als het moet ook norse kop onder die cowboyhoed, die oogt alsof hij vanochtend met tegenzin moest ophouden met de buffeljacht, en die jacht met evenveel plezier doorzet op pratende concertbezoekers.
Daarnaast zijn werkelijk al zijn liedjes líve (op plaat lijdt hij nogal eens onder verkeerde productiekeuzes) prachtig doorleefd, met fraaie verhalen over hoeren, losers en zuiplappen en tegelijk een diepe medemenselijkheid: ‘You’re spookin’ the horses / And you’re scaring me.’ De ernst van die liedjes wisselt hij af met verhalen die zo vermakelijk zijn dat de gemiddelde stand-up comedian er met afgunst naar zal luisteren.
Er is, kortom, geen enkele reden om door Fred Eaglesmith heen te praten: alles wat je als bezoeker denkt te moeten melden, zal minder onderhoudend zijn dan de woorden van Fred zelf. Zelfs over Nederland kan niemand hem iets leren: zijn opa Rintje kwam uit Friesland.
Wie het toch waagt te blijven kletsen, wordt door Eaglesmith zo genadeloos afgefikt dat zelfs de grootste bek van de zaal het na een tijdje vanzelf opgeeft, en zwijgt of vertrekt. In een volle Ekko in Utrecht wees hij naar een pratende bezoeker met de woorden: “Save your breath buddy, you’re gonna need it for your inflatable date.” In Paradiso kreeg een stug doorlullende bezoeker eveneens een priemende vinger richting zijn gezicht: “You see, folks? That’s what happens when cousins marry.”
Uitgesproken door een Canadese beer met een baard, die ooit een nummer schreef met het refrein: ‘Time to get a gun / That’s what I’ve been thinking / I could afford one /
If I did just a little less drinking / Time to put something / Between me and the sun
When the talking is over / It’s time to get a gun.’
Dan resteert alleen nog een nederig stilzwijgen.
Fred Eaglesmith speelt 6 maart in Grenswerk in Venlo.