Een tijdje geleden liep ik in cultuurhuis AINSI in Maastricht een kunstenaar tegen het lijf.
Ik ging naar boven, op weg naar de theaterzaal. Hij kwam de trap af, onderweg van atelier naar huis.
We groeten elkaar, hij vraagt waar ik naar toe ga. Theater? Zijn gezicht betrekt. Nee toch? Aanstellerij vindt hij het. Twee keer per dag komt hij in AINSI langs de theaterverdieping. Hij is er nooit binnen geweest.
Ik ga wel eens naar een lezing van de Maastrichtse architectuurclub Topos. Het publiek bestaat er, niet vreemd, vooral uit architecten en aanverwanten. Bij een fatsoenlijk thema zit het er goed vol. In Heerlen, bij Schunck, hebben ze ook een architectuurcentrum. Daar sprak Bert Dirrix eind vorig jaar de Peutz-lezing uit. Dirrix is een uit Hoensbroek afkomstige architect met een mooi oeuvre, interessante inzichten en een goed verhaal. Welgeteld twee bekenden van de Maastrichtse Topos-bijeenkomsten kwam ik er tegen. Toch ligt Maastricht maar op een kwartiertje rijden van Heerlen, aan de heirweg van Tongeren naar Aken. In dezelfde Euregio, in dezelfde Eutropolis zo je wil, met de trein nog geen half uur. Er waren sowieso opvallend weinig architecten, laat staan kunstenaars, schrijvers, zangers, acteurs, muzikanten of filmmakers.
Wie er ooit gedroomd heeft van een Euregionale kunstenscene, droom gerust verder.
Toen Maastricht nog vlaggendrager was van een regio die Culturele Hoofdstad van Europa wilde worden, was verbetering van de grensoverschrijdende infrastructuur een van de speerpunten. Ik heb dat altijd een goed punt gevonden. Nu weet ik niet meer zo zeker of het gebrek aan infrastructuur het grote probleem is. Misschien is het wel het gebrek aan nieuwsgierigheid.
De wereld van kunstenaars en intellectuelen is verkokerd. Architecten uit Maastricht gaan niet naar Heerlen voor een lezing, een omgekeerd beweging is er evenmin. Musea hebben hun eigen peer group, theaters koesteren hun stamgasten die beter niet bij de buren gaan kijken. Ook overdwars is er weinig interesse. Bij een toneelvoorstelling zie je zelden beeldend kunstenaars, of architecten of popmuzikanten. Het publiek van voorheen het LSO is even voorspelbaar als dat van Bal op het dak 5. En de universiteit… och ja, de universiteit.
Miranda van Kralingen van Opera Zuid constateerde laatst dat elke kunstdiscipline zijn eigen stamkroeg heeft. Het is de werkelijkheid, noem het een metafoor. Als er onverhoeds een vreemde binnenkomt, valt elk gesprek stil, daar in café De schouderklop.
Misschien hebben we geen tijd meer voor de klassieke nieuwsgierigheid. Hoe groen ook, het gras aan de overkant interesseert ons niet meer. We komen alleen het huis nog uit om gelijkgestemden te ontmoeten in café De Schouderklop. Zelfde kruk, zelfde kastelein, zelfde lotgenoten, zelfde gesprekken. Zelfde metafoor ook. De bruisende wereld van kunst en cultuur, het is de wereld van Cheers, de Amerikaanse sit-com uit de jaren tachtig, met Cliff Clavin en Norm Peterson.
En de kunstenaar uit de eerste alinea? Hij gaat elke dag naar zijn atelier, schilderen aan hetzelfde doek. Zelfs bij De Schouderklop heb ik hem al een tijdje niet meer gezien.