Een jaar of acht geleden kwam Bert in het dorp wonen. Net veertig, rijk geworden door de verkoop van zijn Antwerpse internetbedrijf. Op zoek naar wat in snel verveelde kringen ‘een nieuwe uitdaging’ heet, was Bert op Sicilië beland.
Hij kocht het zieltogende hotel Theresia, net buiten het dorp tegen een heuvel, en maakte er een goed draaiende tent van waar vooral Belgische toeristen komen. Niets om je druk over te maken. Er zijn Belgen die op Sicilië een hotel beginnen voor Belgische toeristen. En er zijn Belgische toeristen die naar Sicilië gaan om in een Belgisch hotel ‘s avonds frieten te eten en een Affligem te drinken.
Toch komen we op een terras in Portopale, aan de zuidkaap van het eiland, te spreken over Belgische Bert. Na een zeevaardige maaltijd drinken we er een doppio, waarna onze blikken blijven hangen aan een paar ineengezakte vissershuisjes aan de overkant, op het strand van Isola Capo Passero.
Behalve die huisjes staan op dat 37 voetbalvelden grote eilandje nog een middeleeuws fort en een soort obelisk. Capo Passero is onbewoond. De mens is er geweest, en heeft zich teruggetrokken. Dat is vaak het beste.
Maar. Volgens Armando, die bij ons aan tafel zit, heeft Belgische Bert bij de burgemeester van het dorp zijn interesse kenbaar gemaakt voor de voormalige vissershuisjes op het nano-eilandje. Belachelijk, vindt Armando’s vriend Pietro. Tien minuten eerder noemde hij Belgische Bert een imbeciel omdat hij zijn zoon op stijldansen stuurt.
We zwijgen even, en kijken naar de overkant, naar het klifeilandje dat zich van geen gevaar bewust is. Uit een bijna religieus respect zijn de kustbewoners er generaties lang met hun zongebruinde vingers vanaf gebleven. Zoals ze ook de voormalige tonijnfabriek, een baai verderop, met de omringende arbeidershuisjes al ruim honderd jaar eerbiedig in elkaar laten zakken. De begerige ogen op Sicilië komen altijd van elders. Zo werd het eind 19-e eeuwse neogotische nepkasteeltje, pal naast de tonijnfabriek, een tijdje begeerd door Michael Schumacher. Die interesse schijnt, net als de tragische race-legende zelf, inmiddels in sluimertoestand te verkeren.
We vermoeden dat de Sicilianen hun eiland bewust naar de vergetelheid willen leiden. Aan opknappen hebben ze een broertje dood. Restauratie is een rariteit op dit eiland waar meer ruïnes dan bewoonde huizen staan. Te veel sjiek en sjoen leidt alleen maar tot interesse van derden, tot exploitatie door niet-eilanders, de rode lijn in hun tragische geschiedenis.
Volgens Armando hebben verdienmodellen hier geen kans omdat de bedenkers ervan uit zijn op rendement. Dit eiland wil geen rendement. Er mag alleen iets veranderen als alles hetzelfde blijft. In de haven van Ortigia, het klassieke deel van Siracusa, ligt een megajacht voor anker. Eigendom van een Arabische sjeik die voor een paar honderd miljoen de zuidkant van het eiland wil opknappen.
Misschien gaat het hem lukken, zegt Armando, wiens huis later die middag op het nippertje ontsnapt aan een heidebrand. Omdat de man zo schathemeltjerijk is dat hij, in tegenstelling tot die kleine krabbelaars uit West-Europa, totaal niet geïnteresseerd is in rendement.
We zwijgen, en gieten een paar druppels grappa in de nog koffiewarme espressokopjes. Onze ogen dwalen van het opwaaiende zwerfvuil van Portopale via de vanuit de bagagebak van hun auto opererende tomatenverkopers naar de voorbij schrijdende Eritrese bootvluchtelingen. Dan denken we: nee, ook die sjeik gaat het hier niet maken. Niemand maakt het hier. Het is de ware rijkdom van dit eiland.