We gingen naar Brussel met An Olaerts, nou ja, niet met An zelf, die zat thuis in Leuven te cocoonen, denk ik, maar met haar stukje. In de vorige Zuiderlucht schreef ze een onweerstaanbare column over de Vlaamsesteenweg in Brussel, “daar waar les Flamands sont chez eux.” Onweerstaanbaar, dus met die column als reisgids trokken we naar Brussel. Eerst naar de Marollen, waar we toch maar geen oude industriële lampen kochten bij een van die beschimmelde bric-à-braczaken, noch een nieuw servies bij La vaisalle au kilo. Wel lieten we ons een Marokkaans geurtje aansmeren op het Vossenplein en namen een koffie bij café Chaff.

Het was alsof we het toetje voor ons uitschoven. Toen er geen alibi’s meer voorhanden waren, trokken we naar de Vlaamsesteenweg. Nou ja, eerst de Rue Sainte Cathérine en het gelijknamige plein. Door de combinatie van kermis en Kerstmis was het druk, met An als trip advisor deinden we crowd surfend naar Monk. Belgischer kan een café niet zijn, nou ja, voor een Nederlander dan. Wie durft er zich nog uit te laten over België nu Bart de Wever dertig kilo verlicht is.

Bij Monk was ons kostje eigenlijk al gekocht, bij voorkeur tot sluitingstijd. Maar de Vlaamsesteenweg wachtte, weer naar buiten dus, langs de kermis en De Markten, waar geen Arno aan de whisky zat, en Marc Didden evenmin. Nu zijn boek over Brussel klaar is, blijft hij liever thuis zeker. Verder gaan we en zie, vijftig meter verder is de Vlaamsesteenweg zo goed als uitgestorven. Omdat de Vlamingen hier onder elkaar zijn?

Dat is in elk geval zo bij café Roskam, waar we in het slot van een popquiz terechtkomen. We drinken een wijn à 2,50 euro, wat niet veel is voor een hoofdstad, en wachten braaf op de uitslag. De quizmaster transpireert vanuit de theezakjes onder zijn ogen, en reikt de winnaars een in een plastic zak weggestopte cd uit. Ze lijken geüniformeerd: vroegoude veertigers met hangende schouders en bollende buiken onder doorgewassen, langmouwige T-shirts van Zeeman. We vermoeden dat Roskam ook doordeweeks niet transformeert tot hang out voor de hipsters van Brussel-Zuid.

De route van An voert verder. Voor de vorm staan we stil bij Le Pré Salé. Een restaurant met crèmige tegels tot aan het plafond is naar onze goesting, maar eigenlijk willen we terug, naar Monk. We ronden de kaap bij Au Laboureur, tjokvol kaartende Brusselaars die Jacques Brel nog rokend aan de toog hebben zien zitten, en zich nog herinneren hoe een loensende Liesbeth List zong over de brrruisende en zwierrrrige stad die Brussel ooit was.

Als ze al ooit zijn weggeweest, de tijden die Liesbeth bezong, ze zijn terug, merken we als we ons een kwartier later in veelvoud terugzien tegen de met spiegels beklede wanden van Monk. Achterin speelt een jazz combo, er wordt gedanst, het is hier sjansen voor alle leeftijden. Als de middag inschikt voor de avond eten we achter in de zaak een spaghetti. De Rubensiaanse serveerster beantwoordt ons verstoethaspelde Frans glimlachend met mals Vlaams. Even later maakt het jazzcombo plaats voor een discjockey die jaren vijftig rhythm-and-blues draait. De dansvloer is gevuld met jong volk, gekleed naar de zwierige stijl van die tijd. Op de sjansende stelletjes maakt de stijlbreuk geen indruk, nou ja, ze nemen een verse consumptie. Hier, bij de Vlamingen chez eux, is Brussel weer net als vroeger.