Zo was het vroeger. Door het van kristalstenen gemaakte ronde dak schoot het daglicht als een spervuur naar binnen. Vanaf de art deco tribunes in de flanken van het gebouw konden ouders hun kinderen, beneden in het zwembad, in de gaten houden.
Hoewel, in de jaren vijftig hadden ouders wel wat beters te doen dan met hun kinderen naar het zwembad te gaan.
Ondanks de ongelukkige timing van de opening (1942) is het binnenstedelijk zwembad Les Bains Sauvenières in Luik te ontleden als trofee van het sociaaldemocratische vooruitgangsideaal. Boven kon je zwemmen, beneden waren zaaltjes om te dansen, te schermen, te turnen en te boksen, al naar gelang je aard. Op de begane grond was een busstation. Elkaar ontmoeten zonder af te spreken, dat deed je in Luik bij Les Bains Sauvenières.
Nu is alles anders. Er is geen overdekt zwembad meer in hartje Luik. Op de tekentafels van de 21e eeuw worden binnensteden ingericht als shopping malls. De zwembaden van nu staan in buitenwijken waar de grondprijzen lager zijn. Net als de bezoekersaantallen.
Toch heeft Luik het zwembad van de sloop gered. Les Bains Sauvenières kregen een tweede leven. Niet om er zoals vroeger te leren zwemmen, boksen, dansen of vrijen. Het zwembad heet tegenwoordig Cité de Miroir en herbergt een theater, een filmzaal, een kunsthal, een bistro, en een boekenwinkel. De opvoedkundige mores zijn wat minder fysiek dan vroeger. “Cultuur”, zei de Waalse schrijver/socialist Marcel Hicter, “is een permanente bereidheid boven jezelf uit te stijgen.”
Ook het inpandig busstation is verdwenen. Achter de glazen pui voert een in zeegroen terrazzo uitgevoerd trappenhuis naar de bodem van het voormalige pierenbad. Wat een entree! Helaas wordt deze parmantige knipoog naar Le Corbusiers promenade architecturale geneutraliseerd door de liftkoker die als een vierkante totempaal uit het badje oprijst, pal voor het ovaalvormige bordes waar ooit de badmeester resideerde.
Het halverwege het gebouw zwevende 33-meterbad is afgedicht met een gladde tegelvloer. Daarop staat nu een grote zwarte doos met een tentoonstelling over ‘ontaarde kunst’ – een curieuze kwalificatie, is niet alle goede kunst ontaard? L’art dégénéré selon Hitler toont een deel van de 125 uit Duitse musea geroofde kunstwerken die in 1939 in Luzern werden geveild omdat ze niet door de nazistische beugel konden.
Waarmee we weer terug zijn bij vroeger. Toen overheden nog bang waren van de opruiende macht van de kunst – zoals China het nu in de broek doet voor Ai Wei Wei en Poetin zich laat provoceren door Pussy Riots. In het westen liggen die tijden achter ons, er is geen kunstenaar waar premier Rutte wakker van ligt.
Door onderhandse afspraken met andere bieders kon de stad Luik in 1939 negen ontaarde kunstwerken op de kop tikken, en niet van de minsten: Chagall, Ensor, Gauguin, Kokoschka, Laurencin, Libermann, Marc, Pascin en Picasso. Het geld werd bijeengebracht door zeven leden van de stedelijk elite, afkomstig uit politiek, onderwijs, musea, industrie, zelfs de journalistiek was vertegenwoordigd.
Deze ontaarde kunstwerken hangen dus, samen met 17 andere, in die zwarte doos in de voormalige Bains Sauvenières. De catalogus van de expositie trok me minder dan het prachtige boek over de rehabilitatie van het na zeventig jaar al historische pand. Toen ik daarin de foto’s zag van plonzende, schermende, boksende en dansende Luikenaren in de jaren vijftig, dacht ik: toch jammer, van dat zwembad.