Een van de beste boeken die ik recentelijk heb gelezen, is Haltet euer Herz bereit van Maxim Leo. Ik las het in het Duits omdat er nog geen Nederlandse vertaling is. Was die vertaling er geweest, dan had ik het boek zeker in het Nederlands gelezen.
Luiheid?
Misschien.
Er is nóg een reden, een heel praktische. In het Nederlands lees ik zo’n boek bijna twee keer zo snel, waardoor ik weer tijd overhoud om nog een ander boek te lezen.
Toch zijn er mensen, schrijver Peter Buwalda wees er laatst nog op, die vinden dat je een boek in zijn originele taal moet lezen. Omdat je dan “zo veel meer mee krijgt”. Ik niet hoor. Het Duits van Maxim Leo is kristalhelder, en hij schrijft pakkende, korte zinnen. Maar wanneer ik onze oude vriend Thomas Mann in zijn moerstaal uit de kast haal, ben ik halverwege zo’n paginavullende zin vol genitieven, datieven en accusatieven de draad behoorlijk kwijt. Om maar te zwijgen van Peter Sloterdijk. Er zijn landgenoten die hem in het Duits lezen. Ik vind hem in het Nederlands al onnavolgbaar.
Buwalda’s vermoeden dat er nog steeds snobs zijn die vinden dat je een boek het best in de originele taal kunt lezen, deed me denken aan Michaël Zeeman, talenwonder en te jong gestorven literaire veelvraat, die halverwege zijn Romeinse jaren dacht dat hij het Italiaans aardig onder de knie had. Tot hij tijdens zo’n lange avond met Italiaanse vrienden erachter kwam dat hij in het begin nog aardig kon meebomen maar gaandeweg het contact verloor om rond middernacht tot de conclusie te komen dat hij geen idee had waar het op dat moment over ging. Juist de elementen die een conversatie de moeite waard kunnen maken – zinspelingen, ironie, dubbele bodems, humor – ontgingen hem.
Vorige maand werd ik uitgenodigd voor een ontmoeting tussen regionale kunstenaars en “een select gezelschap van curatoren, schrijvers, journalisten, denkers, verzamelaars en beleidsmakers”. Niet alleen de titel, ook de voertaal was Engels. Het waarom was me niet duidelijk: de genodigden spreken vloeiend Nederlands.
De Australische taalkundige Alison Edwards werkte een tijdje aan de Universiteit van Maastricht, pardon: Maastricht University, waar ze zich verbaasde over de gretigheid waarmee Nederlanders hun moerstaal overboord zetten om elkaar in steenkolenengels de ergste gemeenplaatsen toe te dienen. Is het omdat men zo nodig de globetrotter moet uithangen? “Internationale gerichtheid is een mindset, die valt niet samen met het spreken van Engels”, zei Edwards een jaar geleden in De Volkskrant. “In Nederland heerst het idee dat Engels cool en modern is. Ik heb me in Maastricht altijd afgevraagd waarom. Ik vond het bizar dat de drie Nederlandse leden van het college van bestuur onderling Engels spraken.”
(Als tussendoortje haal ik Buwalda nog even aan: “In een vreemde taal maken de grootste platitudes een frisse, tintelende, bijna erotische indruk.”)
Eind augustus hield Geert van Istendael, fervent Belgicist, in Maastricht een inleiding getiteld Vijf stellingen over de Euregio. Zijn eerste stelling luidde: “U moet u zich in deze stad, in deze regio, dringend ontdoen van die bizarre Nederlandse verafgoding van het Engels.” Hij hield zijn gehoor voor dat je er meer aan hebt om de taal van je buren te kennen. Frans en Duits dus. Met Engels erbij ben je dan zomaar viertalig: een pocketuitgave van minister Timmerfrans dus, de ideale Europeaan die overal zijn inheemse zegje kan doen.