“Waar gaan we het over hebben”, vroeg de man die me had uitgenodigd om in het plaatselijke cultuurcafé iets te komen vertellen over mijn net verschenen boek. Zijn collega-organisator lag gestrekt op de vloer, half onder het podium, met een plug op zoek naar een versterker.
“Dat is aan jullie”, antwoordde ik, terwijl ik mijn jas uittrok.
“Nee hoor”, sprak hij opgewekt, “jij mag het zeggen.” Hij knikte met zijn hoofd naar de collega die net onder het podium vandaan kroop. “Zoals je ziet bereiden we hier niets voor.”
Mijn boek hadden ze dus niet gelezen. Ineens begreep ik waarom ze vooraf zo hadden aangedrongen om foto’s te mailen. Een praatje zonder plaatjes, dat valt niet mee.
Onderweg had ik nog geworsteld met de vraag hoe ik zou uitleggen dat ik ruim vijf jaar over het boek had gedaan. Die interesse was er niet. Na enige uitleg over de inhoud van het boek ging het al snel over de vraag wat daarvan ‘waar’ was, en wat niet. Ik moest denken aan de boekhandels en bibliotheken waar tegenwoordig boekenkasten staan met ‘waar gebeurd’ als genreaanduiding.
Mijn grootste blunder kwam toen ik begon over Nietzsches uitspraak dat het niet de feiten zijn die ons bestaan schragen, maar natuurwetten. Ik voegde nog toe dat feiten zonder een verhaal om ze bij elkaar te houden geen betekenis hebben, met de lagere-schoolklassieker ‘1600: Slag bij Nieuwpoort’ als voorbeeld. Midden in de zaal begonnen hoofden nee te schudden. Zoals elk voorbeeld was ook dit het verkeerde: de veldslag, begreep ik later, was gisteravond op tv geweest. Mét re-enactment.
De platitude dat de geschiedenis niet uit feiten maar uit herinneringen bestaat, bereikte het publiek evenmin. Waarna ik mijn roemloos einde cachet gaf met de metafoor van Paul de Wispelaere, over de herinneringen die je uit je geheugen hengelt als een visser zijn vangst uit zee – het water, als materie die voor de samenhang zorgde, is dan al weggesijpeld.
Glazige blikken, afgewende hoofden.
Rembrandt! dacht ik ten einde raad. Rembrandt kent iedereen, die gaat me redden! Ik liet zijn twee meesterlijke etsen zien van de kruisafname van Jezus, een uit 1633 en een uit 1642. “Kijk”, zei ik, “hoe verschillend die twee weergaves van hetzelfde feit zijn.” Een verkleurde herinnering kon het niet zijn. Áls Jezus al heeft bestaan en aan het kruis is gestorven (ook deze provocatie leidde tot niets), zeker is dat Rembrandt er niet bij was. Hij heeft het zestien eeuwen later met zijn verbeelding moeten doen. Dit was zíjn voorstelling van zaken – en die was in negen jaar tijd behoorlijk veranderd. Zoals onze eigen voorstelling van zaken ook voortdurend verandert. Zoals mijn voorstelling van zaken in mijn boek evenmin heilig is.
Met de woorden “nee, beste mensen, er bestaan geen boeken die ‘waar gebeurd’ zijn” sloot ik mijn grafrede af.
Tijd om af te ronden, vond ook de man die drie kwartier eerder nog gestrekt onder het podium lag.
Er waren geen vragen uit het publiek.
Tijdens de pauze verkocht ik drie boeken. Eén aan een vrouw die het al had gelezen en het iemand cadeau wilde doen. Het tweede ging naar een kennis die het zijn net gepromoveerde dochter cadeau wilde doen. Over het derde boek ontfermde zich een andere gast, vermoedelijk uit medelijden.
Er kwam ook nog een bezoekster naar me toe om te vertellen dat ze, na een twintigjarige loopbaan als kledingverkoopster, “ook een boek uit haar tekstverwerker had laten rollen.” Ze wilde schrijverservaringen uitwisselen. Ze begreep niets van wat ik zei. Ik begreep niets van wat zij zei. De rest van het publiek liep intussen met een grote boog om ons heen naar buiten.
Na afloop gaf ik de twee organisatoren een hand en bedankte hen voor de uitnodiging.
Bij de deur draaide ik me nog om en riep, zwaaiend met mijn boek: “Niet vergeten te lezen, hé!”