Wat mijn allereerste herinnering is, wilde iemand weten.

Ik heb geen idee. Om die reden koester ik een weidse bewondering voor mensen die zich het eerste bewustzijn van hun bestaan wél kunnen herinneren. Of ik ze daarin vertrouw, is een ander verhaal. Want het geheugen liegt. Altijd en overal.

Natuurlijk heb ook ik herinneringen aan mijn vroege jeugd, bar weinig overigens, maar tot een chronologische ordening is het nooit gekomen. Mijn verleden komt mij voor als een hutspot, een pruttelende, dampende brij waar je liever geen vinger in steekt.

Het punt is ook dat ik geen werk heb gemaakt van herinneringen. Zoals ik nooit artefacten heb verzameld of een dagboek heb geschreven. Ik heb niet eens een fotoalbum. Misschien is het voer voor psychologen, maar veel van wat bij mij voorbijkomt, waait vrij snel weer verder.

In het schrijvend bestaan dat ik leid, gaat elke gedachte die ik niet noteer, verloren. Maar nu ik werk aan een boek over een periode die grotendeels vóór mijn geboorte ligt, moet het roer om. Ik school mezelf om tot verzamelaar van herinneringen. Omdat ik voor dat boek amper kan beschikken over geschreven bronnen, ben ik afhankelijk van andermans geheugen. Van oudere mensen, die op mijn verzoek een ver en vrijwel vergeten verleden proberen te reconstrueren. Dat is een heel gezwoeg. En op zijn tijd komen er herinneringen los die vooral bedoeld zijn om mij tevreden te stellen.

Over de werking van het geheugen weten we weinig. “De herinnering is een hond die gaat liggen waar hij wil”, met die onvergetelijke zin van Cees Nooteboom is het wel zo’n beetje gezegd. Het enige dat we zeker weten over herinneringen, is dat ze nooit kloppen. Ze zeggen weinig over het verleden, maar alles over onze persoonlijkheid. “Je kunt nooit praten over hoe het was”, zei de een jaar geleden overleden dichter Leo Vroman, “je praat over hoe je herinneringen nu zijn.”

Soms veranderen herinneringen zelfs van eigenaar. Een vriend vertelde laatst hoe hij een andere vriend goede sier had zien maken met een van zíjn herinneringen!

Het verraderlijke van herinneringen is dat ze nooit binnenkomen als kant-en-klare verhalen. Het zijn reconstructies van flarden die in de taalfabriek in ons hoofd opnieuw geformuleerd worden. Het is als de restauratie van de door een aardbeving ingestorte Franciscusbasiliek in Assisi. Als het vakkundig gebeurt, ontstaat een geloofwaardig verhaal – maar kloppen doet het niet meer. Je moet uitkijken dat de wens niet de vader wordt van de vergissing, vatte schrijver Jan Brokken de grootste valkuil van zijn métier ooit samen.

We zijn de restaurateurs van ons geheugen. Elke gedachte die we formuleren, bestaat uit knip- en plakwerk, gedoemd tot verbastering of vergetelheid. Mogelijk duikt hij ooit weer op als herinnering – die hond die gaat liggen waar hij wil – en begint het circus van de reconstructie weer opnieuw.

Een boek is een manmoedige poging om die kringloop te doorbreken, om de tijd stil te zetten en het haperende geheugen te lijf te gaan. Maar we zitten, net als in dit stukje, in een vicieuze cirkel. Zoals de sterkste basiliek ooit instort, wordt zo’n boek een keer vergeten. Totdat het terugkeert in zijn meest leugenachtige verschijning: als herinnering.