In mei verschijnt Goed gerei, een docu-roman waarin Wido Smeets een familiegeschiedenis herschrijft. “Nee, ik heb niet gehuild tijdens het schrijven. Dat kwam pas tijdens het lezen.”

Een boek schrijven is een akelig solitaire aangelegenheid. Om niet al te vervreemd te raken van de buitenwereld, heb ik tegen het einde van het schrijven van Goed gerei een vijftal meelezers gevraagd een tijdje op mijn schouders te komen zitten.

Een van hen vroeg of ik tijdens het opschrijven van de tragische geschiedenis van Leio en zijn zes zonen niet had moeten huilen, ook omdat ik een deel van de geschiedenis zelf heb meegemaakt. Mijn antwoord was nee. Schrijven is een vrij technische, nogal emotieloze activiteit. Maar toen het allemaal op papier stond, hield ik het, bij het teruglezen, ook niet altijd droog.

Een andere vraag die ik kreeg, van diverse kanten, was: waarom dit boek? Omdat, ik schreef het eerder op deze plaats, elke ongelukkige familie ongelukkig is op haar geheel eigen wijze. Hoe zou ik me voelen als ik na een werkzaam journalistiek zou moeten constateren dat ik het meest aangrijpende verhaal uit mijn leven, dat van mijn familie, niét zou hebben opgeschreven?

Het schrijven van dit boek was een exercitie van een totaal andere orde dan ik gewend was. Alleen de lengte al: in plaats van de maximaal 1500 woorden die ik doorgaans gebruik voor een verhaal, had ik er nu 115.000 nodig. Interessanter zijn de tal van nieuwe gezichtspunten die ik gedurende die vijf jaar heb opgedaan. Laat ik er eentje noemen. Orhan Pamuk schreef ooit dat we, onder invloed van de 19de-eeuwse roman, de karaktersterkte van mensen overschatten. Vanaf de vorige eeuw hebben de massamedia dat verder uitvergroot. Goed gerei laat zien dat de werkelijkheid een andere is: de omstandigheden zijn sterker dan de sterkste karakters.

Leio, de naar mijn grootvader geboetseerde hoofdpersoon van het boek, was de jongste in een familie van zes kinderen. In familieperspectief betekende dat in die tijd, rond 1900, dat je vrijwel rechteloos was. Toch, of daardoor, kon hij op zijn dertiende gaan en staan waar hij wilde. Hij had niets te verliezen, hij was de meester van de omstandigheden. Aan het eind van zijn leven, als succesvol directeur van een meubelfabriek, was daar weinig van over. Toen was hij de slaaf van de omstandigheden, en had zijn zonen in dat voetspoor opgevoed.

Ze waren voorbestemd, die zonen. Niet door hun religie, maar door hun afkomst. Met de allerbeste bedoelingen wilde Leio dat ze hem alle zes zouden opvolgen in de fabriek die hij letterlijk met eigen handen had opgebouwd, de NV Smeets’ Houtindustrie. Misschien wel om te voorkomen wat hem zelf was overkomen: dat je elk recht op familiair bezit wordt ontzegd.

De meeste personages in Goed gerei zijn niet opgewassen tegen de taken waarvoor ze zich gesteld zien. Ze gaan er op hun eigen manier mee om, maar blijven wat ze zijn: slaaf van de omstandigheden. Niemand weet te ontsnappen. Ik heb het voor dit stukje gecheckt, het begrip ‘vrijheid’ komt in dit boek vier keer voor. ‘Vrij’ komt veertien keer voor. Niet veel, op 115.000 woorden.

Nee, ik heb niet gehuild tijdens het schrijven. Dat kwam pas tijdens het lezen. Om het lot dat Leio’s zes zonen, onder wie mijn vader, onontkoombaar tegemoet gingen. Maar ook omdat ik me afvroeg of het met ons, met al onze kennis en ervaringen, zoveel beter is gesteld.

Dit is het vierde en laatste artikel over de totstandkoming van Goed gerei – Opkomst en ondergang van een (meubelmakers)familie. Het boek verschijnt op 25 mei bij De Arbeiderspers.

goedgerei.nl