“Ik word wel blind, maar dat duurt nog even”, zei vertaler Hans Driessen laconiek toen hem in 2014 tijdens een live-interview in Maastricht werd gevraagd waarom hij, “net als een popster”, een zonnebril droeg. Zijn ogen konden geen daglicht meer verdragen, lezen en schrijven ging steeds moeilijker. Het laatste boek dat hij vertaalde was De vlucht uit de tijd van Hugo Ball, een van de medeoprichters van Dada.
Erger dan mijn oogziekte, mailde hij me na afronding van die klus, “is een aandoening waarvoor de chique naam polyneuropathie is bedacht. Zoals een neuroloog het treffend zei: mijn zenuwen zijn fucked up. Ik krijg methadon, dat een deel van de soms helse pijnen wegneemt.”
Die mail is van bijna anderhalf jaar geleden. Wat doe je als je een niet te behandelen zenuwziekte hebt? “Abwarten und Tee trinken”, antwoordde hij. “Mijn vader is zestig geworden. Ik haal misschien net de 65, tenminste, als ik het volhoud.” De geboren Venlonaar Hans Driessen stierf begin september in een levenseindekliniek. Hij werd 64.
Na een lang gerekte studie filosofie en enkele schijnbewegingen als leraar begon Hans Driessen eind jaren tachtig met vertalen. Hij begon met de grote Duitse filosofen, later kwam er ook literatuur op zijn bureau. Feuchtwanger, Mann, Döblin. “Je hebt toch een ranglijst van meest gevaarlijke beroepen? Vertaler Duits moet er een van zijn. Nou ja, ik weet in elk geval dat goede vertalers uit het Duits Zware Van Nelle rookten”, zei Driessen in 2012 in een mooi interview met Emile Hollman in Zuiderlucht, nadat eerder dat jaar zijn collega-vertaler en generatiegenoot Wilfred Oranje was overleden. Hij begon het vraaggesprek met het draaien van een shaggie.
Vertalingen, vond Driessen, moeten zorgvuldig zijn, dienstbaar aan de schrijver én dienstbaar aan de lezers. Het spanningsveld dat daar ontstaat, laat zich raden. Het klassieke adagium traduttore traditore, de vertaler is een verrader, lag hem in de mond bestorven. Met de grootste toewijding voor de schrijver en zijn taal nam hij het verraad voor zijn rekening.
In het Zuiderlucht-interview zei Driessen dat hij het meest vertaalplezier had beleefd aan Thomas Manns De Toverberg. Hij moest toen nog beginnen aan Berlin Alexanderplatz, wellicht de meest ingewikkelde klus die hij ooit onder handen heeft gehad. In Döblins klassieker wordt jiddisch, bargoens en Berlijns dialect gesproken. Eigenlijk onvertaalbaar. “Het moet gezegd: wie Berlin Alexanderplatz in zijn volle rijkdom wil genieten, zal er niet onderuit kunnen het origineel te lezen”, schreef Driessen in alle oprechtheid in zijn nawoord.
Vooral het Berlijns vond hij lastig, hij gebruikte dan apostrofcombinaties, zoals ‘t, ’n en m’n. Een verlegenheidsoplossing, vond hij zelf. Een woordelijk correcte weergave was onmogelijk, dus koos hij voor een zo correct mogelijke werking in de tekst. “Het is het prijskaartje dat hangt aan de vertaling van Berlin Alexanderplatz, zoals er een prijskaartje aan elke vertaling hangt.”
Het plezier dat hij bij het vertalen van De Toverberg beleefde aan de ironie van Thomas Mann, meen ik in Berlin Alexanderplatz te herkennen in de Limburgismen in zijn vertaling. “Zo wordt een mens verrinneweerd”, staat ergens. En: “Niemand had zin om in de modder te dabben.” En: “We laten ons alles gevallen.”
“Ik heb er vrede mee”, preludeerde hij in zijn voorlaatste mail over zijn vroegtijdige dood. Om me verdwaasd achter te laten met het volgende raadsel: “Ken je Eric Burdon van de Animals nog? “When I think of all the good times that I’ve wasted – having good times”. Misschien een beetje cryptisch, maar ik meen het te snappen.”