Heeft het brievenboek nog een toekomst? Zullen er ooit gebundelde e-mails worden uitgegeven?
Een half jaar voor zijn tachtigste sterfdag, vorige maand, verschenen de brieven van Joseph Roth aan Stefan Zweig in vertaling, Elke vriendschap met mij is verderfelijk. En nu ligt er een bibliofiele uitgave, negentig genummerde exemplaren, met de brieven van F.B. Hotz aan zijn uitgever Theo Sontrop, Geniaal is niet direct het woord.
Rake titels zijn het. Roths brieven vormen een rozenkrans van zelfbeklag om Zweig over te halen nóg maar een keer geld over te maken. Roth leefde in hotels, gaf te veel geld uit en was alcoholist. Hij had als journalist en schrijver een behoorlijk inkomen, maar kwam altijd geld tekort. Zijn aanhoudend gebedel zette hun vriendschap zwaar onder druk.
De verhalen van Hotz zijn doordrenkt met een etherisch sarcasme. In die categorie valt ook de titel van het brievenboek, afkomstig uit een van zelfspot druipende, drieregelige brief aan Sontrop over een aanpassing in het slot van een net voltooid verhaal.
F.B. Hotz (1922-2000) was een sobere stilist. “Wat een schrijver tot schrijver maakt, is de kwaliteit van zijn verwoording, en niets anders”, schreef hij. Woorden zijn klanken, ook als ze op papier staan. Een zin is pas geslaagd als het ritme deugt, en de melodie. De verhalen van Hotz, van oorsprong jazzmuzikant, zijn doordachte composities, met een beklemmende, soms dreigende ondertoon. Het ongeluk zal zich snel openbaren.
Joseph Roth (1894-1939) schreef uitbundiger, zwieriger, en tegelijkertijd genadeloos trefzeker. Hij schrok er niet voor terug om Zweig, als schrijver veel succesvoller dan hij, de les te lezen over zijn boeken en manuscripten. Om hem een paar regels later weer stroop om de mond te smeren: er is niemand die zo helder en waarachtig schrijft als jij, mijn dierbare Zweig. Stuur je me nog wat geld?
Hotz, die pas op zijn 53e debuteerde, was onzeker over zichzelf en voer blind op de mening van Sontrop. “Lees het weer zo critisch mogelijk, wat ik je bidden mag. Zelf twijfel ik aan alles”, vraagt hij hem over een verhaal voor Eb en vloed, toch zijn vijfde bundel .
Terwijl de boeken van Roth nog steeds goed verkopen, zijn de titels van Hotz, winnaar van de P.C. Hooftprijs, alleen nog tweedehands verkrijgbaar. Hij is “ontmoedigend snel uit het collectieve geheugen verdwenen, zeker voor een schrijver van zijn niveau”, schrijft Thomas Heerma van Voss in het voorwoord van Onrustige dagen, een bundel Hotz-verhalen waarmee uitgeverij De Arbeiderspers een poging doet de auteur weer onder de aandacht te brengen.
Misschien dat zijn fijnzinnige mix van weemoed en ironie een nieuw lezerspubliek trekt. Misschien, in Hotz’ eigen woorden “zit het opeens in de lucht.” Wie weet.
Veel verhalen van F.B. Hotz spelen zich af aan het begin van de twintigste eeuw, een beloftevolle periode die veel decepties opleverde. Zoals de Eerste Wereldoorlog. In augustus 1980 stuurde Hotz zijn uitgever een briefkaart uit het West-Vlaamse frontgebied:
Beste Theo,
Om m’n vacantie niet ál te vrolijk te maken, zijn we in Poperinge waar Blunden en Sassoon (twee oorlogsdichters, WS) elkaar ontmoetten in ’17, tien km achter het front van de Ypres Salient. Evenals in Aug ’17 regent het.
Groet ook Martin,
Frits Hotz