Toen ik, een tijdje geleden alweer, op een zondagmiddag door de bossen banjerde, moest ik ineens aan Nelleke van der Krogt denken. Ik had ergens een interview met haar gelezen en was daarvan geschrokken. Niet zozeer van wat ze allemaal zei, maar vanwege de foto. Ik zag een oudere vrouw met een te grote bril achter een zwarte voile met kleurige bloemen. Of waren het vlinders?

Het was als een postkaart uit de toekomst. In mijn hoofd was Nelleke een mooie, jonge tv-vrouw die op welsprekende toon gedichten voorlas van Hans Lodeizen. Oké, dat was lang geleden, daarover zo meteen meer. Ik las dat ze intussen programma’s over huisvrouwen, criminaliteit en kunst-en-kitsch heeft gepresenteerd, een interessante triangel. En dat ze nogal wat tegenslag in haar leven heeft gehad, waar ze handig omheen kletste. Gelijk heeft ze.

Ik had met haar te doen – en met mezelf. Dat tv-portret van Hans Lodeizen (1924-1950) heb ik als student ooit gebruikt in een poëzie-presentatie. Ik deed het samen met een vriend, we waren jong en strak en goddelijk, in onze eigen, niet al te diepe gedachten. Zo kleedden we ons, om een voldoende voor argumentatieleer te scoren, in ultra-schaarse zomerkledij, om een hoornige docente op het juiste spoor te zetten.

Niet lang daarna verspeelde ik mijn dierbare, met eigen krabbels geannoteerde versie van Lodeizens Het innerlijk behang aan een vriendinnetje van wie ik me vooral haar huid herinner. Ik was ervan overtuigd dat ze er twee had, over elkaar, zo zacht was ze. Lange tijd koesterde ik de fantasie dat ze die bundel had bewaard, op een verder lege boekenplank, en dat ze die één keer per week afstofte. Ook meende ik dat als ik heel sterk aan haar dacht, zij ook aan mij zou denken. Het is lang geleden, dat zei ik al.

Gek genoeg ontmoette ik meer dan een kwart eeuw later een vrouw die met Lodeizen dweepte. Dat verbaasde me, ik dacht dat hij vrijwel vergeten was. Om haar op andere gedachten te brengen, dichtte ik een pastiche op Vandaag bij je graf, lieve paps van Louis Paul Boon. Google ‘Boon’ en ‘tieten’ en ‘graf’ voor het schitterende origineel.

Boons poëzie, dat begreep u al, is een stuk aardser dan die van Lodeizen. Vandaag bij je graf gaat over een tedere, ontembare obsessie en over melancholie, uiteraard. Tegelijkertijd moet ik er altijd onbedaarlijk om lachen. Een humorloze dag achter de rug? Lees Boon!

Terug naar Nelleke nu. Via haar moest ik, nog steeds kuierend over eindeloos lijkende bospaden, ineens denken aan Jan Krekels, een wielrenner van wie ik heilig overtuigd was dat hij begin jaren zeventig de laatste touretappe, die op de Champs d’Elysees, had gewonnen. Toen ik hem een keer ontmoette, feliciteerde ik hem met die legendarische sprint. Hij gaf geen krimp, en vertelde uitbundig over zijn jaren als prof. Toen ik hem een paar dagen later googelde, bleek dat hij die etappe nooit heeft gewonnen. Wel een andere – gelukkig.

Wat moet je ermee, met al die gedachten die ongevraagd komen binnenvallen tijdens zo’n eeuwig lijkende boswandeling? Ze moesten verboden worden, die bossen, je hebt er niks aan.