Toen ik op de laatste klas van de lagere school de voorraad Arendsoog en Pim Pandoer in de schoolbibliotheek had verorberd, wilde ik overstappen naar de RK Parochiebibliotheek. Die was alleen op zondagochtend geopend, daarna werden de gordijnen weer voor de geplastificeerde boekenruggen geschoven.

Wat zoekt een 11-jarige broekenman in een bibliotheek voor volwassenen? Turks Fruit of Een roos van vlees? Of erger, De Sade? Charles Bukowski? Welnee, zo’n wijsneus was ik niet en vroegrijp al helemaal niet. Ik kwam er voor Kroniek eener parochie van priester-schrijver Jacques Schreurs, later door de KRO verfilmd als Dagboek van een herdershond. De interesse in deze roomse feelgood had een simpele verklaring. De personages uit Kroniek eener parochie zouden stammen uit mijn geboortedorp. Daar wilde ik meer van weten.

Tien minuten later stond ik alweer buiten. De alleraardigste bibliothecaresse vond me nog te jong (“te klein”, zei ze) voor volwassenenlectuur.

De tijden van dergelijke goedbedoelde bedilzucht hebben we lang achter ons liggen. Of toch niet? Verbieden raakt weer in. Geluk zoeken mag niet meer, vluchten evenmin. Snorloze gestreken baarden zijn in de ban (kaalgeschoren hoofden vreemd genoeg niet), net als een zwarte Zwarte Piet. Het woord ‘neger’ mag niet meer, en een 2000 jaar oud mummiejongetje tentoonstellen evenmin. Het is te levensecht, vindt de museumdirecteur. Het joch zou bezoekers van hun stuk kunnen brengen. Maar wie raakt er in deze tijd van scripted reality nog van zijn stuk?

Nu zelfs de meest banale werkelijkheid wordt nagespeeld en uitgezonden, zoude we alles wat onze fantasie prikkelt en onze gedachten leniger maakt, moeten toejuichen. Zoals boeken lezen. Mag ook niet meer. Ik las ergens dat onthutste ouders de klassiekers van Wolkers en Reve willen verbieden. Net als de boeken van eigentijdse vuilspuiters als Dimitri Verhulst en Peter Buwalda trouwens.

In mijn uit de twintigste eeuw stammende naïviteit ging ik er van uit dat ons onderwijs nog steeds het denken-is-vrij adagium uitdraagt. Tot ik van mijn nichtje hoorde dat ze in de plaatselijke bibliotheek geen ‘boeken voor volwassenen’ mag lezen. Ze is geen elf, zoals ik indertijd, maar vijftien. Ze zit op 4 havo, de boeken van Wolkers, Reve, Verhulst en Buwalda zou ze voor haar eindexamen kunnen lezen – als een vast alleraardigste bibliothecaresse daar geen stokje voor stak.

Ooit was mijn nichtje een verwoed lezer – tot ze naar de middelbare school ging. In die periode wordt zo’n voorliefde er vakkundig in korte tijd uit geramd. De kinderen moeten huiswerk maken, en een baantje nemen om iets bij te verdienen. “Lezen?”, zegt ze, “daar kom ik alleen nog tijdens vakanties aan toe.”

Oké, dan leen je die in de suffe dorpsbibliotheek verboden boeken toch op de schoolbieb, en neem je ze mee op vakantie, probeer ik nog. Meewarig kijkt ze me aan. “Tijdens vakanties lenen ze op school geen boeken uit.” Da schweigen alle Flöten, placht een oud-collega dan te zeggen.

Mijn nichtje gooit het over een andere boeg. Of ik heb gehoord van de leraar bij haar op school? De man, docent levensbeschouwing, had per abuis een foto van zijn lul via een groepsapp naar zijn leerlingen gestuurd. Ze wrijft over haar smartphone en laat de foto zien. De lerarenlul, vredig in elkaar gekruld op een bedje van zwarte schaamhaar, zit nu in de mobieltjes van tienduizenden kinderen in Nederland – ook op de basisschool. Fifteen minutes of shame.

Ik wens de jeugd van tegenwoordig een leeslijst met boeken van Wolkers, Verhulst, Buwalda of een van die andere vunzige schrijvers die binnenkort door de ouders van deze in cyberspace dolende kinderzielen zullen worden verboden.