Ik kom er te weinig, in mijn geheime tuin. Maar wanneer het zo ver is, staat de wereld stil. De bomen, de planten, de grassen ertussenin, de kruipende, springende, zwevende insecten, ik herken ze van het jaar ervoor. Niet dat ze me wat zeggen. Dat geldt ook voor de over en weer vliegende vogels, ijdeltuiten die met hun ingestudeerde duikvluchten weten dat ze, gevleugeld in de fraaiste kleuren, een onweerstaanbare uitwerking hebben op het menselijk oog – ik ken ze niet. Ik heb niet eens een boek om ze op te zoeken.
Deze gedachteloze onderdompeling voelt als een bevrijding. Ik baan me een weg door dichtgegroeide paden, trek slingerend onkruid en klevende parasieten los uit de rieten omheining. Ik trek, sla, duw en zaag onwillige takken van mijn pad tot ik een opening zie waar de geur van de tot een bosschage uitgelopen salie me bedwelmt. Dan bevrijd ik een peterseliestruik uit een kluwen van klimmers en wilde granen.
Even verderop stort ik me op het kortwieken van de haag van grijsgroene rozemarijn die zijn topzware takken vermoeid naar de grond laten hangen. Ik knip ze af en gooi ze op een hoop, voor het vuur van later waar ze met het verspreiden van een harsachtig aroma zullen verpulveren. Nadat de grenzen van het terrein zijn herontgonnen, trek ik verder naar de centrale delen. Daarvoor haal ik de grasmaaier uit het schuurtje, zo’n tweetaktmotortje met een stalen steel en onderaan een schelpvormig scherm en twee razendsnel ronddraaiende nylon draden. De machine heet hier – mijn geheime tuin ligt dichter bij Rome dan bij Amsterdam – tagliaerba of decespugliatore, muzikale namen die het moorddadige karakter van het apparaat proberen te vergoelijken. Niets ontsnapt aan deze zanger des dood. De stugste groeisels leggen het loodje, stenen en brokken aarde vliegen vervaarlijk in het rond.
De ervaren gebruiker weet dat het therapeutische karakter van de machine wordt onderschat. Je kunt met een hoofd vol mindfulness in acht stappen een rozijn eten, met zalvend effect op de stijve geest, de groensnijder doet daar op zijn eigen oorverdovende manier niet voor onder. Net zo min als zijn meer geavanceerde broertje op vier wieltjes, waarmee ik even later de gekortwiekte grassen definitief reduceer naar kort Amerikaans. De grassprieten buigen mee in de rijrichting van de maaier. Net als op Wimbledon.
Daarna daal ik licht hallucinerend af van de boven- naar de benedentuin. Ook hier blijkt het werk van verleden jaar vergeefs: de begroeiing reikt tot de heupen, de stronken zijn stugger, de doornen gaan dieper. Er staat geen appelboom, toch zie ik hier wel eens een slang door het groen glijden. Opnieuw gesp ik de groensnijder om. Nu wordt het menens. Hier, waar de natuur het overneemt van de cultuur, onderscheiden mannen zich van jongens. Van opwinding geef ik pompend gas, als een motorcoureur op stationair. Het serpent bij de boom verhuist naar een belendend perceel.
Op het eind van de dag ligt het opgehoopt groen te trillen in de zon. De fik erin, het vreugdevuur der tijdelijkheden vult de lucht met rook en geur van halfvergane vegetatie. Op afstand haalt de buurvrouw met van verontwaardiging stotende bewegingen de was binnen. Wanneer even later het vuur zijn zacht knetterende werk heeft gedaan, herneemt de stilte haar brevier. Net als de vogels, met hun sierlijke duikvluchten leggen ze guirlandes in het staalblauwe zwerk. De zomer is begonnen.