Het is begin maart, ik zit in de auto, luister naar radiozender Klara en hoor iemand voorlezen uit Mijn kleine oorlog van Louis Paul Boon. Binnen vijf zinnen plooit zich een lach op mijn gezicht – toch is Mijn kleine oorlog om de dooie dood geen humoristisch boek.
Dit jaar is de veertigste sterfdag van Louis Paul Boon, op 15 mei om precies te zijn. Kennelijk wilde Klara alvast de eerste zijn; vier dagen achtereen had de zender Café Boon geprogrammeerd, van vijf tot zes. Omdat ik dan niet elke dag in de auto zit, heb ik de andere uitzendingen teruggeluisterd via podcasts. Live-radio om van te watertanden.
Ik geloof niet dat ik me Boons overlijden herinner. Op 15 mei 1979 was ik net uit dienst, waarschijnlijk dronken, toch minstens halverwege. De Kapellekensbaan las ik een jaar of twee later, toen ik mezelf weer een beetje in de plooi had. Daarna volgde De voorstad groeit, daarna Abel Gholaerts, daarna Mijn kleine oorlog en nog een paar andere titels. En zijn Boontjes niet te vergeten, de gebundelde cursiefjes die hij schreef voor het toenmalige socialistische dagblad Vooruit.
Sindsdien, ik schrijf het met enige schroom, ben ik idolaat van Boon. Schroom omdat ik amper een kwart van zijn oeuvre heb gelezen, en omdat idolatrie een jas is die me slecht past.
Boon is de uitzondering. En opnieuw stel ik mezelf de vraag: waarom?
Het antwoord komt al in de eerste podcast, waar naar mijn smaak te lang wordt doorgezeverd over de cynische toon in Mijn kleine oorlog. Boons nihilisme, zoals het doorklinkt in de in een latere editie aangescherpte, inmiddels befaamde slotzin: ‘Wat heeft het allemaal voor zin?’
Het debat wordt wat eenkennig, vindt ook Boon-kenner Matthijs de Ridder. We moeten, zegt hij, de muzikaliteit van Boons taal niet vergeten. Luister nog eens naar zijn melodieuze zinnen. Naar het superbe ritme in zijn lange uitweidingen.
Literatuur is taalkunst. Het gaat er niet (zozeer) om wát er staat, maar hóe het er staat.
In een volgende podcast wordt de – kennelijk onvermijdelijke – vraag gesteld of De Kapellekensbaan, Boons magnum opus uit 1953, nog wel actueel is. Of dat, om zijn eigen woorden te gebruiken, intussen het stof is neergedaald over het boek.
Het blijft een hardnekkige misverstand dat schrijvers omslachtig formulerende toekomstvoorspellers zijn wier werk tot in de eeuwen der eeuwen actueel is. Een van de presentatoren stelt vast dat Boon de immigratiecrisis niet heeft voorspeld. Iemand is benieuwd naar hoe Boons standpunt zou zijn geweest over de opwarming van de aarde.
Het is biograaf Kris Humbeeck die tegenwerpt dat Boons oeuvre vol zit met mensen die niet opgewassen zijn tegen de alsmaar sneller gaande tijd. Die thematiek, briljant verwerkt in de vorm van het boek, is meer dan actueel. Het is van alle tijden, culminerend in wat we dezer dagen ‘the race to the bottom’ noemen.