Het regent Shakespeare-stukken om me heen. Op tal van manieren, en in alle gevallen afwijkend van de oorspronkelijke stukken, wordt het werk van de 16e eeuwse dichter en toneelschrijver op de bühne gebracht.

Het Nationale Toneel raast door de theaters met Het Verzamelde werk van Shakespeare. In minder dan twee uur komt ’s mans complete oeuvre voorbij. Fantastisch theater, even kolderiek als tragisch: de handeling en thema’s in slapstick-snelkookpan, en toch diep-menselijk. Echt, de glimlach wijkt niet van je lippen. Geweldige acteurs. Maar Shakespeare?

Tom Lanoye met Ten Oorlog, de verkorte soloversie van Shakespeares koningsdrama’s, hij vervoert je, je wipt van de ene op de andere bil. Maar ’t blijft zeuren in mijn hoofd. Is zijn amalgaam van al dan niet zelf verzonnen Vlaams, Nederlands en Engels, van rap, straat- en literaire taal vol vuur gebracht, van dezelfde aard en kwaliteit als van het genie uit Stratford-on-Avon? Kijk en luister je naar Shakespeare of naar wat Lanoye daarvan maakt? En, maakt dat wat uit?

De literatuurgeschiedenis is een Fundgrube vol verhalen. Schrijvers en theaterlui cirkelen als kraaien boven het corpus van overgeleverde teksten die op hun beurt ook weer aan andere teksten ontleend zijn. Hamlet, Lucifer, Max Havelaar naverteld, wat zou het? Het theaterpubliek is er inmiddels aan gewend geraakt. Maar niet iedereen is enthousiast. Er zijn auteurs die de uitvoeringspraktijk van hun stukken notarieel laten vastleggen, Samuel Beckett deed dat bijvoorbeeld. De Angelsaksische toneeltraditie is wars van bewerkingen, en termen als plagiaat en auteursrecht zoemen vaak hinderlijk rond.

Wat is wezenlijk voor Shakespeare? Stof en plot vind je ook in vergelijkbare stukken van toen en nu, de dramatische opbouw is niet altijd even sterk, de personages bewegen zich op het randje van karikaturen, de strijd om de macht en om de liefde is uitvergroot, het wemelt van overbodige rollen, en sommige stukken zijn regelrechte miskleunen, zeggen de geleerden.

Het genie zit ‘m in de taal, de poëtische taal, zeggen de fans. Grootmeesterlijke woordkeus, fascinerende beelden, de zinnen dansen op sublieme maat. Daarin schuilt het grootse van Baz Luhrmanns verfilming van Romeo en Julia: het uitgepuurde verhaal in futuristische setting, de dialoog in de oorspronkelijke, jambische verzen.

Wat blijft er over van Shakespeare als je zijn taal hergebruikt, aantast of herschept?

“Bruurs! Who de fòk has made a rolling stone / Of Daddy York, onze geliefde pa? / Is this the apple of his eye, ons bruur, / Het Schoon Rolandke, met papier gekroond?” Voor deze Lanoye vallen we in katzwijm.

Dát is poëzie, dát is praten op de planken, zegt Lanoye in zijn toneelbewerking van Klaus Manns Mephisto. Praten op de planken, de taal tot leven wekken, het is de Vlaamse taalkunstenaar wel toevertrouwd. Bravoureuze dictie, gedurfde timing, hij is er een meester in. Hij rekt en strekt, geselt en liefkoost de taal, werpt ze van zich en haalt ze aan. Hij bezielt de taal en geeft haar daarmee het aureool op dat moment de enige juiste te zijn: wat gezegd wordt, kan niet anders worden gezegd. Dat is een illusie – de talloze versies in talloze talen bewijzen dat – maar juist die uitstraling geeft haar de kracht van poëzie, het genre waarin elk woord onvervreemdbaar op de juiste plaats staat en vastgeklonken is in de vorm.
Taal met de kracht van poëzie: is dat poëzie?

Retorica is de kunst van het overtuigen. Zij is de instrumententas van de reclame, van redenaars, politici, vertellers, theatermakers en andere verleiders. Retorische kunstgrepen maken een tekst effectief. De dichtkunst zoals wij die sinds de vorige eeuw kennen, is daar wars van. Daar zijn woorden tot hun hardste kern teruggebracht om de enig juiste uitdrukking van wat heel diep woelt of glinstert zwart op wit te krijgen, daar bieden dezelfde woorden de lezer zeeën van betekenis. Daar is de eenzame lezer schatgraver, daar staat niemand op de planken om te helpen, te sturen of te imponeren. De heartcore lezer wil dat ook niet. Poëzie is van een andere orde dan poëtisch taalgebruik, bezield of gekunsteld.

Stel je voor dat iemand gaat sleutelen aan De danser van Martinus Nijhoff, van dat sonnet een nieuw kunstwerk maakt. Alleen de eerste strofe al….

Onder mijn huid leeft een gevangen dier
Dat wild beweegt en zich naar buiten bijt,
Zijn donker bloed bonst, zijn gedrongen spier
Trilt in krampachtige gebondenheid.

Shakespeare of Lanoye? Maakt het wat uit? Voor de lezer wel! Die wil op eigen kracht de diepte in. En soms ligt hij dwars, desnoods vóór de tekst.