Net buiten de schijnwerpers
“In mijn werk probeer ik zó weinig te doen dat ik nog net de aandacht van de bezoeker trek,” zegt Dre Devens. In de binnentoren van het Bonnefantenmuseum, vlakbij de ingang, spande hij drie gekleurde koorden. En inderdaad, als je niet weet dat zich boven de gevleugelde zuil van Luciano Fabro nog een ander kunstwerk bevindt, loop je er zo aan voorbij.
Devens is één van vijf kunstenaars in de tentoonstelling If someone keeps it up that long, there must be something good in it. Samen met Capitaine Lonchamps, Marrigje de Maar, Rod Summers en Toon Tersas wordt hij door het Bonnefanten gepresenteerd als een oudere, maar nog steeds ‘veelbelovende’ kunstenaar. De jongste is 56, de oudste is in 1995 overleden, maar zou dit jaar 85 zijn geworden. Stuk voor stuk, zo meent het museum, hebben ze een oeuvre opgebouwd dat er zijn mag. Geëxposeerd hebben ze ook, zowel in eigen land als in het buitenland. Sommigen zijn in kleine kring zelfs wereldberoemd. Toch is de grote doorbraak uitgebleven. Hoe kan dat? Nadat je de koorden in de binnentoren over het hoofd hebt gezien, kun je de gedachte niet onderdrukken dat de museumdirecteuren, curatoren en galeriehouders het werk van de vijf gewoon niet hebben opgemerkt.
Dre Devens (Heerlen, 1946) is een minimalist die met uiterst spaarzame middelen een ruimte naar zijn hand zet. Een paar lijnen op de vloer of een paar van wand tot wand gespannen koorden creëren een eigen ritmiek die contrasteert met de bestaande ruimte. “De mensen moeten het beleven,” zegt Devens. Dat gaat het beste als je zelf, als toeschouwer, door de ruimte beweegt. In dit geval betekent dat een aardige wandeling. Ga naar de eerste verdieping, de tweede verdieping, de derde verdieping en kijk door de vensters in de binnentoren. Langzamerhand begin je je te verbazen over de complexiteit die je met een wit, een geel en een groen koord kunt bereiken. Elke keer ziet het er anders uit dan je verwacht. Kennelijk gaan drie touwtjes in een ronde toren het menselijke voorstellingsvermogen al ruimschoots te boven.
Het werk van Devens is verwant met dat van Amerikaanse conceptualisten en minimalisten als Sol LeWitt en Donald Judd, met het strenge werk van Mondriaan en vooral met de Russische constructivisten uit de jaren tien en twintig van de vorige eeuw. Die achtergrond roept bij sommige mensen zwaar intellectueel geschut op. De catalogus bevat een geleerd essay van een Amerikaanse professor die aan het werk van Devens een marxistische draai geeft: de puur zintuiglijke sensatie als kritiek op een wereld waarin alles tot koopwaar wordt gereduceerd. “Dat komt niet van mij, maar ik vind het wel interessant,” reageert Devens. “Mensen zien soms veel meer in mijn werk dan ikzelf! Mijn werk komt veel intuïtiever tot stand. Uiteindelijk gaat het me om het spel met de ruimte. Ik werk met de ruimte zoals een landschapschilder met het landschap.”
Capitaine Lonchamps (Spa, 1953) is geen minimalist, maar een neigiste. In de zaal met zijn werk is geen object te vinden dat niet is bedwarreld met witte sneeuwvlokjes. Ooit ging hij sneeuw schilderen om de schilderkunst te vernietigen – een neiging tot (zelf)destructie die vaker voorkomt in de recente schilderkunst. Het vormeloze witte niets op een zwart oppervlak, dat leek hem warempel zelfs minder dan niets! Maar hij kreeg de smaak te pakken en begon ook voorwerpen te besneeuwen, van foto’s en prenten tot dekbedden en opgezette dieren: “En zo was ik uiteindelijk toch weer aan het schilderen!”
Daarnaast omschrijft Lonchamps zichzelf als patafysicus. De patafysica, bedacht door de Franse schrijver Alfred Jarry (1873-1907), is de wetenschap van de uitzondering, het denkbeeldige, sterker nog: van datgene waar zelfs de metafysica geen vat op heeft. Capitaine Lonchamps gebruikt de sneeuw om de dingen van hun normale verschijningsvorm te ontdoen en zo de wereld op een andere, vermoedelijk dan wel patafysische manier te kunnen bekijken. Dat is bijvoorbeeld de inzet van de video Où, quoi, comment, pourquoi, où (‘Waar, wat, hoe, waarom, waar’).“Fundamentele vragen!” grijnst Lonchamps vanonder zijn snor. Met een besneeuwde bivakmuts op rijdt hij door Wallonië en observeert de menselijke bedrijvigheid. Op bewerkte foto’s keert Snowman onder meer terug als onderzoeker achter een microscoop en als infiltrant in familiekiekjes.
Lonchamps’ sneeuw is absurd, bevreemdend en soms ook heel mooi. En toch: na een hele zaal vol dreigen de vlokjes wel erg veel toe te dekken, misschien zelfs een klein beetje een trucje te worden. Aan één van de wanden hangt een prachtige serie foto’s van bruiloftstaarten. Ze zijn gemaakt van de meest vreemde ingrediënten en dankzij de kaarsjes nog net herkenbaar als taarten. De serie is getiteld Oorlog en werd geïnspireerd door een documentaire over de oorlog in Bosnië, waarin een bruidspaar ondanks alle gebrek en ellende een feest weet te bouwen. Ook deze foto’s zijn overdekt met vlokjes, maar in dit geval leiden ze alleen maar af. Deze taarten staan zo dichtbij de harde werkelijkheid dat ze geen patafysische ingreep nodig hebben.
Rod Summers (Dorset (UK), 1943) is geluidskunstenaar. “Toen ik klein was, was er geen tv,” vertelt hij. “We luisterden met z’n allen naar de radio. Je hoort de geluiden en de stemmen en verzint er zelf de beelden bij. Die intensieve luisterervaring, gekoppeld aan je eigen verbeelding, vind ik interessant aan geluidskunst.” Sinds het begin van de jaren zestig staat geluid in Summers’ werk centraal. In samenhang daarmee houdt hij zich ook bezig met tekst, beeld en performance. Geleidelijk is hij uitgegroeid tot een leidende figuur in het internationale wereldje van intermedia-kunstenaars.
Summers’ belangrijkste bijdrage aan If someone… is het tachtig minuten durende audio-drama Helgisaga II. Het verhaal speelt op elfde-eeuws IJsland, waar de bewoners worden opgeschrikt door de komst van een UFO. “Het is een phantasy-achtig gegeven,” licht Summers toe. “Ik heb geprobeerd me voor te stellen hoe de Vikingen, zonder de technische kennis van vandaag, zouden reageren op zo’n ruimteschip.” Dat maar weinig bezoekers het hele stuk zullen uitzitten maakt Summers niet uit. “Je maakt kunst niet voor een publiek, maar voor jezelf,” stelt hij categorisch.
Wie wel de moeite neemt, krijgt een tamelijk bizarre geschiedenis te horen. De dialogen, de vreemde accenten (de stemmen zijn ingesproken door vrienden en geestverwanten uit Summers’ netwerk), de absurde humor, het spel met anachronismen, de voorliefde voor naughty jokes: het deed me op aangename wijze denken aan Monty Python – en dan vooral aan de aflevering waarin een buitenaards wezen in Engeland neerdaalt met het vaste voornemen Wimbledon te winnen. Toch bleef ik mij afvragen of dit nu alles was, of ik niet iets miste. Ik vrees dat alleen doorgewinterde liefhebbers van het genre dit werk echt op waarde weten te schatten.
Dre Devens, Capitaine Lonchamps en Rod Summers zijn geen zielige mannen. Allerminst. Ze hebben hun relatief bescheiden maar onbestrijdbare plek in de kunstwereld gevonden en werken gestaag door aan hun oeuvre. Toon Tersas (Weert, 1924 – Dessel (B), 1995) was wel een ouderwetse miskende kunstenaar. Galeriehouders Erik Croux en Annemie van Laethem uit Oud-Rekem vertellen in de catalogus hoe zij hem aantroffen bij hun eerste ontmoeting, kort voor Tersas’ dood: “…hijzelf zat lusteloos in de zetel met zijn rug naar ons gekeerd.” Pas toen hij overtuigd raakte dat ze iets van zijn werk begrepen, wilde hij praten.
Het werk van Tersas is dan ook wel een geval apart. Het valt gerust als obsessief te beschrijven. Na een start in de vroege jaren zestig met kleine, enigszins surrealistische schilderijtjes legde hij zich toe op werk in zwart-wit met veel tekst waarin al zijn woede naar buiten komt. De “pornografische” weergave van “’n smerig vuil stuk geweld” in de media, het onbegrip waarmee hedendaagse kunst wordt ontvangen, seksuele hypocrisie, de vermeende onschuld van het kind: je kunt het zo gek niet bedenken of hij windt zich erover op. In hun felheid, verontwaardiging en seksuele bezetenheid herinneren de teksten – voor zover ze überhaupt te lezen zijn – aan Louis Paul Boon, maar dan zonder diens humor. Hetzelfde geldt voor het collage-achtige karakter van zijn werk. De beeldelementen zijn vaak gebaseerd op afbeeldingen uit boeken of kranten. Soms neemt hij zelfs volledige krantenartikelen over, met bronvermelding en al.
Tersas was kunstenaar in de avonduren. Overdag werkte hij bij een elektriciteitsmaatschappij om zijn gezin met acht kinderen te kunnen onderhouden. Tijdens zijn leven exposeerde hij nu en dan op lokaal niveau. Bredere erkenning kwam pas na zijn dood, onder meer door exposities in het MuHKA in Antwerpen en de Stadsgalerij Heerlen.
Marrigje de Maar (Den Haag, 1944) is de vreemde eend in de bijt, niet zozeer omdat ze de enige vrouw in de tentoonstelling is, maar vooral omdat haar carrière als kunstenaar pas goed vijf jaar aan de gang is en bovendien zeer succesvol verloopt. Na een half leven als socioloog, styliste, tolk-vertaler en bouwer van tegelkachels studeerde ze in 2004 af aan de Groningse Kunstacademie – met een prijs voor het beste eindexamen. Sindsdien reist ze de wereld af en fotografeert interieurs. Al dan niet begeleid door een gids zoekt ze mensen thuis op. Als het beeld haar bevalt, maakt ze zo snel mogelijk een foto. Het is belangrijk dat de bewoners niet de kans krijgen om op te ruimen. Ze ensceneert niets en werkt uitsluitend met het aanwezige licht. “Het gaat mij om de eerste indruk, de ‘nog niet gewende’ blik,” zegt ze.
De Maars beelden zijn trefzeker en trekken onmiddellijk de aandacht. De verleiding is groot ze als vakkundig gemaakte, National Geographic-achtige documentaire-fotografie af te doen. Pas als je een aantal van haar foto’s bij elkaar ziet – in het Bonnefanten hangen er een stuk of twaalf – krijg je door dat het meer is dan dat. De overeenkomsten tussen de foto’s beginnen op te vallen. In een nomadentent in West-China hangt een gebloemd wandtapijt. De felle kleuren komen terug in een wandtapijt in een huis in Russisch Karelië. Langzamerhand realiseer je je dat je het zelf niet zoveel anders doet. Ondanks alle verschillen herken je je eigen wandversiering, de kopjes op het aanrecht, de rondslingerende schoenen. Uiteindelijk zijn we allemaal mensen, lijken de foto’s te willen zeggen. Een waarheid als een koe, maar door De Maar wel heel indringend in beeld gebracht – en dat terwijl de mensen zelf in haar werk nergens te bekennen zijn.
Terug naar de achterliggende vraag van If someone… Hoe kan het dat de vijf getoonde kunstenaars, ondanks hun onmiskenbare kwaliteiten, weliswaar niet meer jong maar nog steeds ‘veelbelovend’ zijn? Er zijn natuurlijk allerlei specifieke omstandigheden aan te wijzen. Toon Tersas tekende en schilderde als een soort kluizenaar zijn oeuvre en deed nauwelijks moeite om in bredere kring gezien te worden. De onbekendheid van Rod Summers heeft meer te maken met het terrein waarop hij actief is dan met het karakter of de kwaliteit van zijn werk. Was de absurde legende van Helgisaga II een film geweest, dan had het zomaar een culthit in de filmhuizen kunnen worden. Toch blijf je na het zien van de tentoonstelling op zoek naar meer structurele factoren.
In vergelijkend wetenschappelijk onderzoek biedt de afwijkende waarneming vaak de sleutel tot het antwoord. Dat zou hier ook wel eens het geval kunnen zijn. Een tweede blik op het werk van Marrigje de Maar deed mij plotseling beseffen wat de andere vier – althans tot op zekere hoogte – missen. Dat is iets wat je zou kunnen aanduiden als focus, een krachtig en ondubbelzinnig statement, een uitgangspunt dat enerzijds herkenbaar blijft en anderzijds voldoende ruimte biedt om steeds nieuwe wegen in te slaan. Wat De Maar doet, valt in een paar woorden samen te vatten: interieurs in vreemde landen, geen enscenering, natuurlijk licht, geen mensen. De rest – compositie, belichting, kleurgebruik – is vakmanschap: ook belangrijk, maar niet uniek voor haar positie als kunstenaar. Haar werk bewijst dat met die uitgangspunten een grote rijkdom aan beelden en betekenissen valt te creëren. En misschien nog wel belangrijker: ze is zich daar terdege van bewust. Tijdens een voorbezichtiging van de tentoonstelling was De Maar de enige van de vier aanwezige kunstenaar die een sluitend en overtuigend verhaal bij haar werk afstak. Zo’n verhaal is misschien niet doorslaggevend, maar wel tekenend. De subtiele maar zeer onnadrukkelijke, haast meditatieve ruimtes van Dre Devens, het tot de verbeelding sprekende maar enigszins oeverloze gesneeuw van Capitaine Lonchamps, het rijke maar van een forse drempel voorziene oeuvre van Rod Summers, het intrigerende maar in zichzelf gekeerde werk van Toon Tersas: het is diffuser, tastender dan de klap in het gezicht die De Maar uitdeelt. Dat maakt de heren zeer sympathiek voor wie de tijd wil nemen, maar in de huidige tijd van elkaar snel opvolgende modes en flitsende carrières is het minder goed voor de marketing.
Een tentoonstelling als deze houdt natuurlijk de belofte in van een Geheimtip. Dat is lastig, want zo geheim zijn deze kunstenaars nu ook weer niet. Het meest in aanmerking komen Capitaine Lonchamps en Toon Tersas. Zonder de schijnwerper van het Bonnefantenmuseum was je hun werk niet zo gemakkelijk op het spoor gekomen.
‘If someone keeps it up that long, there must be something good in it.’ Werk van Capitaine Lonchamps, Dre Devens, Marrigje de Maar, Rod Summer en Toon Tersas. Bonnefantenmuseum Maastricht, t/m 27 september 2009. Zie: www.bonnefanten.nl.