In de nieuwe ZL-rubriek Pleased to Meet You ontmoet Leon Verdonschot zijn muzikale helden. “Nooit omhelsde Thé Lau die stem uit het kolenhok zo voluit als op Platina Blues.”

In de discussie ‘Is een artiest net goed als zijn beste of als zijn laatste werk?’ kies ik voor ‘als zijn beste’. Ideaal wordt het echter pas wanneer het laatste werk tegelijk het beste is. Laten we eerlijk zijn: dat is zelden het geval.

Voortijdig sterven is een remedie: van onder anderen Kurt Cobain, 2Pac, Jeff Buckley, Otis Redding, Nick Drake, Janis Joplin en Amy Winehouse hebben we de artistieke teloorgang niet meer hoeven meemaken. In het geval van Winehouse wel – op het podium tenminste. Van Buckley en 2Pac kwamen na hun dood alsnog de kliekjes en afgekeurde rommel uit; de tragische consequentie van een moeder die de rechten beheert.

De erfenis van Queen is behoorlijk door de mangel gehaald door de twee ex-leden die de bandnaam voortzetten met welke-zanger-ook-maar-beschikbaar is. Het heeft de iconische kracht van Fredddie Mercury achteraf alleen maar vergroot: hij blijkt onmogelijk te evenaren. Op Pinkpop verslikte Robbie Williams zich dit jaar nog in Bohemian Rhapsody, en de versie van hetzelfde nummer die Kanye West een paar weken later op Glastonbury probeerde te zingen, had meer weg van een parodie.

Ik moest aan Mercury denken toen Thé Lau overleed. Niet dat de muziek van Queen en die van The Scene veel met elkaar te maken hebben. Ik zou bijna zeggen: ze zijn tegenovergesteld aan elkaar. Vol versus kaal, pompeus versus rauw. Ook als podiumpersoonlijkheid waren Mercury en Lau volstrekte tegenpolen.

Wat ze gemeen hebben, is dat ze nog muziek maakten in het volle besef van een naderende dood. In het geval van Lau ook nog zijn beste werk. Platina Blues is filmisch en rauw tegelijk, het gaat over doodstrijd en levenslust, en zowel de gitarist als de zanger Thé Lau schuren over de bodem. Lau had, zeker de laatste jaren, al de neiging tot grommen, maar nooit omhelsde hij die stem uit het kolenhok zo voluit als op Platina Blues. Er zat weinig anders op trouwens: dit was wat er nog resteerde aan stem. Hier moest hij het mee doen, en wij vervolgens ook.

Ik zal niet beweren dat ook Made In Heaven, het laatste, na de dood van Mercury afgeronde Queen-album, hun béste was. Allerminst. Maar dat laatste nummer dat Mercury opnam voor zijn dood (Mother Love), en het laatste dat hij schreef (A Winters Tale), zijn wel de enige ware grafschriften voor de artiest Mercury, en ze zijn van eigen hand. Het is moeilijk om naar Mother Love te luisteren zonder doodsangst te horen: “Mama please, let me back inside (…) I long for peace before I die / All I want to know that you’re there”.

Zijn stem klinkt verzwakt. Net als die van Johnny Cash op zijn laatste album, Ain’t No Grave. Cash, tijdens de opnamen al deels liggend op zijn ziekbed, nam covers op met veelbetekenende titels als Redemption Day, For The Good Times, Can’t Help but Wonder Where I’m Bound. Het enige eigen nummer is gebaseerd op een Bijbeltekst: “O death, where is thy sting? O grave, where is thy victory?”

Ik heb me vaak afgevraagd waarom al die platen me zo dierbaar zijn. Behalve bij Lau gaat het immers niet om hun meesterwerken, en ik hoop toch werkelijk dat mijn muziekliefde verder rijkt dan omhooggevallen ramptoerisme, of een al te grote hang naar autobiografische kenmerken. Maar om de een of andere manier geldt zeker voor Cash en Lau: hun werk ging altijd over het leven, de liefde, het geloof, de vriendschap. Om eigenlijk alles dat er werkelijk toe doet in het bestaan. Daar hoort de dood ook bij. Meestal komt die zo snel dat hij het werk acuut beëindigt. Maar wanneer hij zichzelf aankondigt, kan hij nog onderdeel worden van het werk. En gaat dat werk over het volledige leven – dus inclusief de dood.