In oktober vorig jaar had ik meer zenuwen voor aanvang van een concert dan ik in lange tijd had gevoeld. Het leek zelfs een beetje op de zenuwen die ik voelde in de nazomer van 1983, toen ik naar het eerste concert van mijn leven ging. Mijn muziekliefde is toen geboren, in De Hanenhof in Geleen, zo heb ik het altijd ervaren.

En nu zou de man die me die liefde schonk voor het eerst sindsdien weer optreden met een vergelijkbare band, vijftienkoppig, inclusief een complete blazerssectie. Alleen de naam van die band al: Disciples of Soul. Het klonk als een bende waar je bij wilde horen. Ik in elk geval wel.

Ontelbare malen had ik Steven van Zandt alias Little Steven na dat optreden in 1983 gezien en gehoord, op het podium meestal als rechterhand van zijn jeugdvriend Bruce Springsteen. Daarbuiten als rechterhand van Tony Soprano in de briljante serie The Sopranos. En als radio-dj bij zijn eigen Underground Garage, dat een paar jaar lang net als mijn programma door radiozender Kink FM werd uitgezonden, waardoor ik hem opeens mijn collega mocht noemen. Maar wat hij altijd bleef, boven alles, was de man met wie het allemaal begon. Met datgene dat hij nu in Londen, in 2016, voor het eerst in 33 jaar opnieuw ging doen: optreden met een eigen, grote band, die teruggreep op de traditie van zowel rock ’n roll als soul.

Ik was zenuwachtig, simpelweg omdat ik me er zo op verheugde. Meer dan ooit als een kind, als het kind dat ik was toen ik hem voor het eerst zag, het kind dat voor het eerst voelde wat het losmaakt als zaallichten doven, het intro klinkt en een schim opduikt in al die rook op het podium.

Maar ik was ook zenuwachtig omdat ik bang was dat het zou tegenvallen. Gek genoeg niet zozeer míj, maar dat het hém zou tegenvallen. Dat het niet heel druk zou zijn, of de mensen niet enthousiast genoeg, of dat het publiek te onbekend zou zijn met zijn nummers. Het is een raar mechanisme van de fan: dat je jezelf medeverantwoordelijk voelt voor iets dat totaal je verantwoordelijkheid niet is. Tegelijk had ik een enorm vertrouwen in Little Steven: hij zou niet tegenvallen, hij zou opboksen tegen dat bovenmenselijke standbeeld dat ik in mijn hoofd inmiddels voor hem had opgericht, opgebouwd uit dankbaarheid, vermenigvuldigd met 33 jaar romantisering.

En verdomd. Hij was nog beter dan ik had gehoopt. Ik snapte met terugwerkende kracht waarom mijn muziekliefde indertijd bij hem begon: omdat die vijftien mensen op dat podium twee uur lang demonstreerden hoe fijn het is samen muziek te maken. En toen maakte hij een nieuwe plaat, Soulfire, die fantastisch was, en stond ik op 25 juni in Carré voor een concert dat ik nooit meer vergeet, samen met mijn buurman Jack uit Geleen die mij in 1983 ook meenam.

En zo leek alles te kloppen, en niets ooit minder te worden of op te houden. Dat is natuurlijk niet zo, dat is een leugen. Het is de grote leugen van de popmuziek, en precies de reden dat ik er zo van hou.

Little Steven and the Disciples of Soul, op 30/11 in 013 in Tilburg.