Quirine Viersen (34) behoort tot de toonaangevende cellisten in Nederland. Eind augustus treedt ze op tijdens het Bassinconcert in Maastricht, samen met het Limburgs Symfonie Orkest. Over donkerrode klanken en het geslacht van een cello.

Ik hou gewoon van donker

“Het mooiste was als het Nederlands Cello Kwartet bij ons thuis in Amstelveen repeteerde. Met papa en Jean Decrooz die toen mijn grote held was. Vier cello’s is nog mooier dan één cello hè. Dan wordt in slaap vallen wel heel erg lastig.
Ergens denk ik dat ik voorbestemd was om cello te spelen. Al vroeg bleek dat ik een enorme aanleg had en ik zou vandaag opnieuw voor het instrument kiezen. Ik blijf het een fascinerende gedachte vinden of ik cello was gaan spelen als mijn ouders iets heel anders hadden gedaan.

Kennelijk zat het niet in mijn aard om van de weeromstuit juist een ander instrument te kiezen. Hoewel ik op mijn achttiende heb getwijfeld of ik zou gaan zingen. Maar toen was ik al een heel eind met cello en had ik niet meer de moed om met iets geheel nieuws te beginnen. Ik ben daar denk ik te perfectionistisch voor, te ongeduldig ook. Sinds een paar jaar heb ik dan toch zangles. Al ontbreekt het me aan tijd om veel te studeren. Nu ervaar ik hoe confronterend zang is. Je bent heel naakt, naakter dan je met een instrument kan zijn. Als je over die confrontatie heen komt, dan helpt dat weer heel erg met cello spelen en überhaupt hoe je als mens bent. Ik was al veel opener aan het worden maar door zangles is dat nog toegenomen. Ik ben van nature heel wantrouwend. Dat raak ik langzaam kwijt en daar heeft zang zeker een rol in gespeeld.
Jean Decrooz overleed in april, als toehoorder, tijdens een concert in Frankrijk. Hij was een god voor mij en net als ik, later, een leerling van André Navarra. Via het Nederlands Muziek Instrumentenfonds heb ik Navarra’s cello, een Guarnerius, in bruikleen gekregen. Decrooz was zo’n ongelofelijk natuurtalent. Als kind was ik gefascineerd door zijn handen. Papa en Jean maakten altijd grapjes dat ze met hun vingers niet tussen de zwarte toetsen van de piano kwamen. Jeans vingers waren nog breder dan die van mijn vader. Ik ben ook best goed bedeeld hoor, maar Jean was echt voor de cello gemaakt. Als je dan op je dertiende van zo iemand les krijgt, kun je niet zenuwachtiger zijn.
In al die jaren leer je het instrument waanzinnig goed kennen, dus ook zijn kuren. Soms zou ik het ding wel tegen de muur willen gooien. Als het vochtig is bijvoorbeeld. Dat is een ramp. Dan is ie heel weerbarstig. Dan voel je het heel erg in je spieren, want het is een heel zwaar instrument. Je vloekt wat af. Maar als je deze cello beheerst, heeft die de klank die ik in cello mooi vind. Dat diepe, donkere, melancholische, dat ook heel erg boventoonrijk kan zijn. Ik hou gewoon van donker. Ik hou van donker timbre, ook in vrouwenstemmen. Dat hele lichte, nee. Er moet een donkerrode kern in een klank zitten. Die mag verschillende tinten aannemen, zolang het maar geen pastel is. Daar hou ik bepaald niet van.
Toen ik bij Heinrich Schiff les kreeg, mocht ik zijn Strad lenen. Waanzinnig. Toch merkte ik toen al dat ik met de Stradivarius minder goed overweg kon. Idioot genoeg kan ik dat niet precies uitleggen. Stradivariusinstrumenten hebben een hele andere benadering, ook bij violen. Je moet met volle kracht spelen, loslaten en dan komt het. En dat is niet mijn sterke kant. Ook niet op persoonlijk vlak. Ik moet heel hard werken en als ik dan krijg wat ik wil, klopt het. Iets voor niets krijgen, past niet bij mij.
Als het zou kunnen, zou ik deze cello kopen. Hoeveel die kost? Denk aan het bedrag voor een heel leuk huis in Amsterdam. Hoewel ik soms ook twijfel, omdat ie zo robuust en weerbarstig is. Van de andere kant: pas speelde ik voor het eerst samen met Gustav Rivinius, een octet van Enescu, waanzinnig stuk trouwens. Ik zag Rivinius toen ik veertien was in de finale van het Scheveningen Concours. Hij inspireerde me enorm en ik dacht: over twee jaar ga ik ook meedoen. Hij speelde dus ook even op mijn instrument. Toen dacht ik: jeetje. Je ziet je eigen instrument dan net even anders. Ik was meteen verliefd op deze cello. Als je het instrument alleen al ziet liggen! Ongelofelijk! En hij is groot hè. Brede schouders, bepaald geen vrouwelijk instrument. Ik denk niet dat een vrouw blij zou zijn als ze er zo uit zou zien. Voor Rivinius is de cello een vrouw. Maar ach, dat is allemaal flauwekul. Deze cello heeft ook geen typisch mannelijk geluid. Het is maar hoe je ermee omgaat. In een cello zit alle stembereik.
De basisklank van mijn cello alleen al. Als je hem aanstrijkt, puur de losse snaren… ik zou met een andere basisklank absoluut niet kunnen leven. Wel moet ik er hard voor werken om er mee te doen wat ik wil. Hij geeft zijn schatten niet zo heel makkelijk prijs. Een naam? Nee. Bij het fonds noemen ze hem ex-Navarra. Wie vóór Navarra op deze cello heeft gespeeld weet ik niet. Ik ben niet zo’n uitpluizer. En het instrument wordt er niet beter van, hé.
Ze zeggen vaak van mij dat ik één word met mijn cello. Een piëta zeg je? Ha ha. Ik speel al sinds ik zeven ben. Ik weet niet beter. Het is als lopen. Ik ben al zo vergroeid met mijn instrument. Door de zangles heb ik wel geleerd anders met muziek om te gaan. Als zanger moet je heel open zijn. Als je boos of verdrietig bent, kun je niet zingen. Je moet het leren manipuleren. Dan kun je jezelf in die bui brengen. Ik kan best mijn woede kwijt op de cello maar dat werkt niet altijd positief. Als zanger kun je pas emoties uitdrukken als je erboven staat. Er zijn er heel weinig die kunnen zingen en huilen tegelijk. Je moet het dus wel vóelen en dat gevoel moet je in je stem leggen maar je moet dan weer boven de emotie staan. Dat is met cello spelen niet anders. Als ik heel kwaad zit te zagen dan ziet het publiek dat ik boos ben, maar hóórt dat niet.
Als kind ging ik met mijn ouders naar de opera als papa moest spelen in het Concertgebouw Orkest: Cosi Fan Tutte, Don Giovanni, Parcival. Ik kocht al heel snel cd’s met zang: La Bohème, Salomé, veel Callas. Toen viool, toen piano, jazz en toen pop erbij. Dat hele spectrum is in mijn kast te vinden. Laatst ben ik naar Janaceks Katja Kabanova geweest met mijn vriend die klarinettist is. Ongelofelijk mooi. Tranen met tuiten gehuild. Als ik zelf moet spelen ben ik nooit emotioneel. Hooguit een rilling af en toe. Of misschien heel licht bij Elgars celloconcert. Dat enorm lange afscheid, daar krijg ik nog steeds kippenvel van. Niet van het spelen zelf, maar van het voelen hoe het is om afscheid te nemen.
Ik stond al vroeg op het concertpodium. Al heel jong haalde ik in Scheveningen een tweede prijs, op mijn elfde speelde ik in Bordeaux. Ik heb nooit getwijfeld tussen solo of orkest. Ik wilde al heel vroeg eigen heer en meester zijn. Daar heb ik geen spijt van, maar je mist zo wel enorm veel van het cellorepertoire. Solo spelen past beter bij mijn persoonlijkheid. Dus ik dank God op mijn blote knieën dat ik er goed van kan leven. Ik zit nu in een fase na een overvolle week. Als je terugkomt van een festival, dan ben je toch een soort wrak. Een week lang leef je continue op kicks. Niet dat ik er verslaafd aan ben maar het is heerlijk om op een festival te spelen met fantastische musici en je draai te kunnen vinden. Zo genieten en de muziek over kunnen brengen, dat is waar het om gaat.
Ik heb een vrij drukke concertpraktijk, maar ik doe wat ik aankan. Het seizoen loopt ten einde en ik heb nog Rotterdam Phil en het Spoleto Festival voor de boeg. Dan heb ik in principe drie weken vrij. Toch zal de laatste week aan studeren opgaan. Straks in Maastricht speel ik een cellostuk van Gulda. Heb ik vroeger vaak gespeeld met de Koninklijke Militaire Kapel. Een stuk dat je ook niet zomaar tussendoor doet. Het is heel lastig spelen. Een bizar stuk ook. Vijf delen, vijf compleet verschillende werelden. Heel erg jazz, Oostenrijkse muziek eigenlijk waarbij je uiteindelijk op een heel gezellig bierfeest terecht komt.
Een eigen taal, een eigen stijl? Ik weet dat ik op het podium heel assertief ben. Ik ben voortdurend in beweging, zoek contact met andere musici. Ik kan niet anders. Dat ben ik. Ik denk heel eerlijk, extreem, en vol overgave. Alles geven. Zonder reserves. Ik wil uitdagen. Niks achterhouden.”

Quirine Viersen: “Mijn cello is bepaald geen vrouwelijk instrument. Ik denk niet dat een vrouw blij zou zijn als ze er zo uit zou zien.” foto Mark Kuipers

Bassinconcert Maastricht: Quirine Viersen met het LSO onder leiding van Etienne Siebens, concert van Gulda. Op 23 augustus, aanvang 21.00 uur, toegang gratis.