Na 130 jaar viel afgelopen jaar het doek voor het Limburgs Symfonie Orkest. Hoboïst Raymond Crutzen besloot dat het ook maar het einde van zijn bestaan als musicus moest zijn. Als 47-jarige staat hij aan het begin van een nieuwe carrière: als schoenmaker.
Het eerste werk dat Raymond Crutzen hielp uitvoeren bij het Limburgs Symfonie Orkest (LSO) werd ook het laatste: Bachs Matthäus Passion. “Symbolischer kon het bijna niet: es ist vollbracht”, zegt hij. Vijf jaar zaten ertussen. Eigenlijk had de hoboïst uit Echt nog een aantal concerten te gaan. Maar dit voorjaar ging het niet meer. Het was op. De maanden daarvoor hadden te veel van hem geëist. “Musiceren is fysiek en mentaal best wel een zwaar vak. Elk concert leg je je ziel op een zilveren schaaltje.”
Dat offer bracht hij graag. Maar alles veranderde toen de bezuinigingen zich aankondigden. Niet alleen de toekomst van het LSO stond op het spel, ook zijn eigen baan. Dat knaagde. “Als het je zo moeilijk wordt gemaakt om je passie te volgen, wordt het werk. Dan verdwijnt het plezier naar de achtergrond.” Intussen begon hij te werken aan een plan B. Hij combineerde zijn orkestbestaan met een opleiding tot schoenmaker. “Ik draaide weken van tachtig uur per week.” Tot het niet meer ging.
Raymond Crutzen (47) hád geen beroep. Hij wás zijn beroep. Nooit iets anders geleerd. Nooit wat anders willen leren. “Ik ben als jongetje begonnen bij de harmonie van Stevensweert. Na de blokfluitlessen vroegen ze of ik hobo wilde spelen. Ik moest nog vragen wat dat was. Een klarinet met een mondstukje, zeiden ze. Nou, dat wilde ik wel. Ik kreeg les van een lerares, op de muziekschool in Thorn. Het ging voorspoedig.”
Klassieke muziek was nog niet meteen in beeld. De kennismaking daarmee volgde bij een vriendje thuis. “Daar stond op zolder een pick-up. We draaiden de Negende van Beethoven. Dat pakte me. Maar de echte muzikale betovering kwam pas op het conservatorium. Ik was goed in hobo spelen. Ik kon me ermee onderscheiden. Dan komt het prestatieve bij mij boven.”
Via zijn hobolerares kwam Crutzen op het conservatorium in Enschede terecht. “Daar zat de leraar waar zij ook les van had gehad: Evert van Tright. Hij was de juiste man voor mij. Technisch kende ik weinig beperkingen, muzikaal moest ik nog een hele ontwikkeling doormaken. Maar het belangrijkste wat Van Tright me bijbracht, was mentaliteit en discipline. Dat wat nodig is om te overleven in het harde vak. Als ik zes weken vakantie kreeg, zei hij dat ik op de eerste maandag bij terugkomst een recital moest kunnen spelen. Dan wist je dat je aan de bak moest.”
Al voordat hij afgestudeerd was, kon Crutzen aan de slag bij de Koninklijke Militaire Kapel (KMK). “Ik ben er zeventien jaar gebleven. De KMK functioneerde toen als een beroepsorkest. We speelden een gevarieerd repertoire, gaven veel concerten en maakten cd-opnames. Ik kon er veel solo’s spelen. Het echte militaire bleef beperkt. Af en toe deed je een erewacht of moest je assisteren bij een staatsbezoek.”
Crutzens aantreden bij de KMK viel zo ongeveer samen met het einde van de Koude Oorlog. In de jaren erna werd fors bezuinigd op defensie. Hij voelde het onheil naderen. “De laatste paar jaar stonden we meer op straat te spelen dan in de concertzaal. Je bestaansrecht word je ontnomen. Dat vreet aan je.” Nog voordat Den Haag met één pennenstreek vier militaire orkesten samenvoegde, begon Crutzen te werken aan zijn ontsnappingsroute. “Bij het LSO zou een plek voor een hoboïst vrij komen. Ik heb onbetaald verlof genomen om me voor te bereiden op het proefspel. Bij de KMK had ik natuurlijk wel veel spelervaring opgedaan, maar er zat een flink gat in mijn repertoire. Op mijn veertigste heb ik het toch gered. Dat is niet vanzelfsprekend, omdat je voor zo’n plek tegen concurrenten uit heel Europa moet opboksen.”
Het LSO voelde als een warm bad. “Bij defensie was er veel laatste-momentwerk bij. Het LSO had een jaarschema, waarop alles precies stond ingepland. Je kon naar uitvoeringen toewerken. Muzikaal voelde het als thuiskomen. Met de KMK speelden we originele blaasmuziek en bewerkingen van klassieke stukken, maar een symfonie van Beethoven lukte toch echt niet. Als je dat bij een symfonieorkest wel kunt spelen, is het alsof je vleugels krijgt. Dit waren toch de werken waarvoor ik altijd had gestudeerd.”
Vijf jaar mocht hij zich in het paradijs wanen. Daarna begon de onzekerheid opnieuw. Na het aantreden van Rutte I, een door de PVV gedoogd kabinet van VVD en CDA, kwam een grote bezuinigingsoperatie op cultuur alsmaar dichterbij. En al snel werd duidelijk dat het LSO niet gespaard zou blijven. “Vanuit de leiding klonken in eerste instantie bezwerende geluiden: ‘We hebben alles onder controle’, en: ‘Het zal zo’n vaart niet lopen’. Ook veel collega’s maakten zich niet meteen ongerust. Ik wel. Het ging precies zo als destijds bij de KMK.”
Crutzen maakte voor zichzelf de balans op. “Wilde ik dat nog eens meemaken? En wat voor een toekomst wachtte me, stel dat ik door de selectie zou komen, in een nieuw orkest? Meer van huis. Meer reizen. Minder uren om me voor te bereiden. Dat met het vooruitzicht dat ik stilaan ouder word. Het zou me steeds meer moeite gaan kosten om mijn niveau vast te houden. De voordelen zouden voor mij niet meer opwegen tegen de nadelen.”
Misschien kon Crutzen leven van lesgeven, en van zijn atelier waarin hij hobo’s repareert? Hij heeft erover nagedacht. “Maar hoe ziet de toekomst eruit? De hele cultuursector heeft minder subsidie gekregen. Dat gaat doorwerken: minder muziekgezelschappen, minder musici, minder mensen die hun instrument gereviseerd willen hebben. Alles gaat achteruit. Er komt een generatie aan het roer die niets met cultuur heeft. Halbe Zijlstra was een treffend voorbeeld daarvan. Die man maakte het allemaal niets uit. Het had geen waarde voor hem. Terwijl ik denk: wat weg is, komt nooit meer terug.”
Eigenlijk drong de vraag zich op die Crutzen zichzelf nooit eerder had durven stellen. Hij kon een blessure oplopen, een auto-ongeluk krijgen of een klap op zijn gebit. Dan zou hij niet meer kunnen spelen. Waar zou hij dan zijn geld mee gaan verdienen? In elk geval niet met regulier negen-tot-vijf-werk. “Ik zou doodgaan achter een computer op een kantoortje. Het ambachtelijke zit me in de genen. Mijn ene opa was fietsenmaker, mijn andere opa was meubelmaker. Mijn vader repareerde als hobby klokken en stoelen. Ik mag ook graag knutselen. Daar zit dat ambachtelijke in, maar ook iets van creativiteit en artisticiteit. Het is maatwerk leveren.”
Vervolgens maakte Raymon Crutzen een inschatting van de toekomstige vraag naar schoenmakers. Nóg een keer het gevoel van overbodigheid zag hij niet zitten. “Naar schoenmakers blijft altijd wel vraag. Er hangt bovendien een hele grote groep tegen zijn pensionering aan.”
De voormalige LSO-hoboïst doet inmiddels praktijkervaring op in een Roermondse zaak. In de zomer is hij waarschijnlijk klaar met zijn opleiding. “Maar nog lang niet uitgeleerd.” Wat gaat hij doen? Een eigen zaak beginnen? In loondienst? Hij weet het niet. Voorlopig valt Crutzen niet alleen door zijn leeftijd op tussen de jonkies die eveneens het vak onder de knie proberen te krijgen. Op zijn cijferlijsten hebben de achten en negens de overhand. Laatst won hij goud op een wedstrijd voor aankomende schoenmakers. “Het prestatieve en het precieze dat ik ook als hoboïst had, blijft.” Tegelijkertijd is hij iets meer ontspannen. “Bij het LSO was alleen perfect goed genoeg. Als schoenmaker valt een foutje meestal wel weer te herstellen. Misschien maakt dat me thuis ook wel wat relaxter. Ik ben minder veeleisend geworden.”
Zijn oude liefde is momenteel wat bekoeld. De eerste weken na het afscheid van het podium kon hij nauwelijks naar muziek luisteren. “Het drong niet tot me door.” Nu staat bij Crutzen thuis gewoon weer de klassieke zender op en lukt het hem om er van te genieten. Hij ging ook naar het eerste concert van de Philharmonie Zuid-Nederland. “Natuurlijk vroeg iedereen daar hoe ik dat optreden ervoer. Ik zag er dat ik de juiste keuze heb gemaakt. Het is goed zo. Ik ben op mijn hoogtepunt gestopt.”
Inmiddels heeft hij de hobo al een half jaar niet meer aangeraakt. “Aan spelen heb ik even geen behoefte. Misschien komt dat weer. Al kost het na een half jaar niets doen al gauw twee maanden om weer een beetje op niveau te komen. Echt concerten geven als uitvoerend musicus gaat er denk ik niet meer van komen. Ik zie mezelf eerder als muzikant terug bij een of andere harmonie. Spelend voor mijn plezier en voor de gezelligheid.”