‘En hier ben ik, kruipend naar die plek die tot vandaag zijn angstparfum van gele orchidee, passiebloem en mest uitwasemt, in een poging te aanschouwen wat ik daar geweest ben: het laatste poppetje in de matroesjka, met de scheef geschilderde kommaoogjes, het poppetje dat je niet kan openen.’
Ziehier de mooiste zin van het afgelopen jaar. Volgens het literaire weblog Tzum dan toch.
Ik verbeeld me, nee, ik ben er vrij zeker van, dat ik het afgelopen jaar mooiere en ook betere zinnen heb gelezen. Zoals een wijn te veel (tinten van) smaken kan bevatten, kan een zin troppo profumo zijn: te vol, te indirect, te gelaagd. Maar pas op hé, ik ben de laatste die schrijfster Manon Uphoff zal afvallen. Ze was jarenlang mijn buurvrouw, en ik heb Vallen is als vliegen, het boek dat deze volzin heeft voorgebracht, nog steeds niet gelezen. Tot mijn schande, want het gaat over de tegenstrijdige gevoelens van de auteur voor haar vader, een thematiek waar ik goed in thuis ben.
Nu hoor ik al iemand zeggen: ‘Laat zien, die zinnen die volgens jou beter zijn!’ Die heb ik natuurlijk niet paraat. Ik heb ervan geproefd, heb ze hardop herhaald, uit bewondering het hoofd geschud, erom gelachen of gehuild, met potlood onderstreept of van een uitroepteken voorzien. Maar nu het erop aankomt, kan ik me niet eens het boek voor de geest halen waarin ze stonden te shinen, die onvergetelijke zinnen, ook nog eens op een plek waar je ze niet zou verwachten – het geheim van de smid.
Mijn kortetermijngeheugen brengt me wel naar een column van Peter Middendorp, een week geleden in de Volkskrant. Het stukje ging over de ideeënloosheid van minister Slob (CU, onderwijs) bij de analfabetiseringsgolf die ons land overspoelt en de apathie die de rest van de natie daarbij tentoonspreidt.
Ook in de troonrede, afgelopen dinsdag, of in de daarop volgende beleidsvoornemens voor het komende geen woord. Het kabinet wil twintig miljard lenen om ons ‘uit de crisis te investeren’, de onderwijsbegroting is lager dan die van het afgelopen jaar. Terwijl de streepjesbroeken in Den Haag zich opgeilen met onze kenniseconomie, kan een kwart van de Nederlanders niet eens een gebruiksaanwijzing lezen.
‘We zakken weg in eigen argeloosheid’, schreef Middendorp, ‘en hij (Slob dus) staat erbij alsof er iets vlak over zijn hoofd is gevlogen, de haartjes op de kruin wijzen het voorwerp nog even statisch na.’
Kijk, dit is nu een zin waar ík van kan genieten. Wanneer ik hem lees, wanneer ik hem teruglees, wanneer ik hem aan iemand voorlees, en wanneer ik hem, zoals nu, op mijn scherm nalees.
Ik blader door het laatste boek dat ik las, Roest van Jakub Malecki, en ik vind niet één zin onderstreept als de mooiste of de beste. Ik ben gerustgesteld. Ik had het mijn potloodslijper noch mijzelf aan willen doen. Dit is een boek dat elke onderstreping te boven gaat.
Na Roest heb ik geen ander boek meer ter hand genomen, en dat duurt nu al een week of drie. Ik heb een reader’s block, hoe maf is dat?
WIDO SMEETS