Na enkele tumultueuze maanden gaven de vijf Antwerpse stadsdichters er eind vorig jaar de brui aan. ZOUT-medewerker YANNICK DANGRE was een van de vijf. Van op de eerste rij maakte hij mee hoe een prachtig instituut door het stadsbestuur om zeep werd geholpen. ‘Zelfs een gedicht op een elektriciteitskast, ver weg in de haven, bleek onbespreekbaar.’

In 2003 werd Tom Lanoye de eerste officiële stadsdichter van Antwerpen. Hij trapte zijn mandaat af met een levensgroot gedicht over de hele lengte van de Boerentoren, een van de hoogste wolkenkrabbers van de stad. Het leverde een beeld op dat elke Antwerpenaar nog levendig voor ogen staat. Ook de verzen van opvolgers als Ramsey Nasr en Peter Holvoet-Hanssen werden in het stadslandschap gegrift, onder meer aan de Scheldekaaien; gedichten kregen een prominente rol in de publieke ruimte. 

Het stadsdichterschap slaagde wonderwel in zijn opzet om de poëzie uit het stoffige verdomhoekje te halen en tot bij mensen te brengen die er normaal nooit mee in contact komen. Een positieve vernieuwing voor stad, dichters én inwoners. Het Antwerpse voorbeeld kreeg ruimschoots navolging; zowat elk gehucht tussen Kortrijk en Groningen stelde inmiddels een stads- of dorpsdichter aan.

De opgestapte Antwerpse stadsdichters (vlnr ) Proza-K (Cleo Klapholz en Yves Kibi Puati Nelen), Ruth Lasters, Lotte Dodion, Lies Van Gasse en Yannick Dangre. foto Dries Luyten

Tot zover het goede nieuws. Want in plaats van deze maand twintig jaar stadsdichterschap te vieren, stierf de traditie in Antwerpen eind vorig jaar een gewelddadige dood. Ik maakte het, als een van de laatste stadsdichters, mee van op de eerste rij, en zag hoe een prachtig instituut vakkundig werd geliquideerd. Vandaar deze reconstructie van een karaktermoord.

De miserie begon in 2022, toen Antwerpen tot ieders verbazing besloot om het zo succesvolle stadsdichterschap in vijven te klieven. In plaats van één man of vrouw als poëtisch uithangbord, werd een stadsdichterspoule aangesteld – of politiek correcter ‘pool’; een poule suggereert immers, o profetische ironie, een afvalrace.

Als één van de vijf uitverkorenen had ik, als de meeste van mijn collega’s, bedenkingen bij het concept. Een dichter is immers geen kuddedier. Maar bovenal: hoe zou het stadsdichterschap nog dezelfde impact kunnen hebben als het verwerd tot een vijfkoppig (en de facto gezichtsloos) amalgaam met uiteenlopende poëtica’s?

Toch besloten we ervoor te gaan. De traditie was immers te mooi, en ieder zou vast zijn eigen parcours kunnen rijden.

‘Met z’n vijven was het boksen om aandacht. Waardoor we, naar goed neoliberaal recept, vooral elkaars concurrenten werden’

Al snel bleken onze bedenkingen gegronder dan onze hoop. Met z’n vijven was het boksen om aandacht, waardoor we, naar goed neoliberaal recept, in de praktijk vooral elkaars concurrenten werden. Dat was des te meer het geval omdat we, naast de netjes gelijk toegewezen opdrachten, ook zelf initiatieven mochten ontplooien – waardoor het een kwestie werd om zoveel mogelijk projecten te lanceren, in de hoop op poen en publiciteit. Kwamen initiatieven van de stadsdichter voorheen louter de zichtbaarheid van de poëzie ten goede, nu ging het onvermijdelijk ook ten koste van de zichtbaarheid van de concullega’s. Voor de Antwerpenaren was het al helemaal onduidelijk wie nu dé stadsdichter was.

Je zou deemoedig kunnen spreken van een mislukt experiment. Maar allengs werd het duidelijk dat hier sprake was van een verborgen agenda. Zo vond de schepen (wethouder) van Cultuur Nabilla Ait Daoud (N-VA) het niet nodig om onze inauguratie bij te wonen, of zelfs maar kennis te maken, bleef het budget voor vijf dichters hetzelfde als voor één, en kwam er ook promotioneel amper ondersteuning. Voor initiatieven om poëzie in de publieke ruimte te brengen, stootten we al helemaal op een muur. Zelfs een gedicht op een elektriciteitskast ergens ver weg in de haven bleek onbespreekbaar. 

Het leidde tot onderling gemor, want het werd ons steeds duidelijker dat de stad in de praktijk een uitdoofbeleid jegens haar stadsdichters voerde. De opsplitsing van het ambt, een onvervalst staaltje verdeel-en-heers, paste perfect in dat plaatje. Een groep zeer verschillende dichters is immers minder bedreigend dan één sterke, breed gedragen figuur. Dat zo’n figuur bedreigend of op zijn minst vervelend kon worden, had de vorige stadsdichter Seckou Ouologuem (2020-2022) bewezen door zijn ambt nogal links-activistisch in te vullen. Hij nam beleidsbeslissingen op de korrel, wat binnenskamers tot wrevel leidde bij het door de rechtse, Vlaams-nationalistische N-VA gedomineerde stadsbestuur. Toch liet dat bestuur Ouologuem, zij het met lange tanden, zijn ding doen.

Dat zou voor ons niet meer gelden. Toen mijn mede-stadsdichter Ruth Lasters in september een kritisch gedicht over het Vlaamse onderwijs schreef (ook een bevoegdheid van N-VA), werd dat prompt geweigerd door het stadsbestuur. Die kaakslag was voor Ruth het sein om op te stappen, waarna in de media een debat over censuur losbarstte. Velen riepen ons, de vier resterende stadsdichters, op om solidair mee op te stappen – wat we na lang beraad niet deden.

Nabilla Ait Daoud, de Antwerpse schepen voor cultuur: ‘echte kunstenaars laten zich niet tegenhouden door subsidies.’

Mijn collega’s en ik hadden de hoop dat dit ultieme crisismoment het stadsdichterschap kon resetten en dus redden. De publieke opinie was unaniem tegen het stadsbestuur, dat dit momentum kon grijpen om haar dichters de volle steun en vrijheid toe te zeggen, zoals dat met onze voorgangers altijd het geval was geweest.

Die hoop bleek naïef. Er volgde een gesprek met de schepen Nabilla Ait Daoud, die we dus na zeven maanden voor het eerst te zien kregen, met positieve signalen: ze wilde met ons door en zou vierklauwens werk laten maken van een nieuwe licentieovereenkomst tussen stad en dichters, kwestie van nieuwe weigeringen van een gedicht onmogelijk te maken. 

Twee maanden later moesten we vaststellen dat die overeenkomst nog steeds uit een maagdelijk wit blad bestond.

Van mevrouw Ait Daoud hadden we vanzelfsprekend ook niets meer gehoord. Behalve dan in de media, waar de volgende storm was losgebarsten toen ze besloot om de werkingsmiddelen voor jonge theatermakers te schrappen. Een nieuwe slag in het gezicht van de cultuurwereld, uitgedeeld aan de meest kwetsbaren. Terwijl er voor prestigeprojecten die vooral dode kunstenaars eren, zoals de heropening van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten of het opstellen van een Vlaamse Canon, wel met geld gegooid kon worden. Rubens of Hendrik Conscience zeggen immers niets terug.

Het is zonneklaar dat het Antwerpse stadsbestuur geen lor om haar levende artiesten geeft en de kritische exemplaren liever kwijt dan rijk is. Het was voor ons, de vier resterende stadsdichters, de druppel. In een klimaat van culturele oorlog, met een stadsdichterschap dat de facto alleen nog mag fungeren als kritiekloze citymarketing zonder plek in de publieke ruimte, kunnen en willen wij niet werken.

‘Van bij ons aantreden was de onderliggende strategie: verzwakken, monddood maken en afvoeren’

Het gevolg van ons ontslag was nieuwe stampei, maar ook die leidde, weinig verrassend, tot niets. Sterker nog, mevrouw Ait Daoud deed er een schepje bovenop door in een interview haast triomfantelijk te verklaren dat het stadsdichterschap ‘dood en begraven is’ – daarmee het vermoeden bevestigend dat dit al van bij ons aantreden de onderliggende strategie was: verzwakken, monddood maken en afvoeren. Ait Daoud wist er nog aan toe te voegen dat ‘echte kunstenaars zich niet laten tegenhouden door subsidies’ en dat zij, als ze een jonge theatermaker was, ‘zou gaan werken voor mijn centen, zoals iedereen’.

Het zijn hallucinante woorden van iemand met de bevoegdheid Cultuur. Maar kennelijk blijft het wegzetten van kunstenaars als linkse hobbyisten een discours dat scoort bij een bepaalde achterban. De eigen kiezers gaan uiteraard voor alles. En al zeker vóór de poëzie.

Zo stierf een prachtige traditie een kille dood op het electorale altaar. Pionier Antwerpen moet verder zonder stadsdichter en zonder nieuwe poëzie in de openbare ruimte. Doodzonde voor wat ooit een verbindend project was. Doodzonde ook omdat het stadsbestuur haar heimelijke zin kreeg. Zoals altijd wanneer de politiek zich actief in de kunst mengt, loopt het fout. En de dichter of kunstenaar? Die moet maar zorgen dat hij van zijn ‘hobby’ kan leven; een beroep zal het blijkbaar nooit worden…