“Steh auf wenn ihr Ruhris seid”, klonk het op 18 juli op de A40 tussen Duisburg en Dortmund. De belangrijkste verbindingsweg van het Ruhrgebied was meer dan een dag geblokkeerd omdat drie miljoen bewoners (en bezoekers) zich vergaapten aan tal van culturele activiteiten op het veertig kilometer lang traject. Zo ontstond het Still-Leben Ruhrschnellweg, een levend kunstwerk dat zich uitstrekte langs een rij van 20.000 picknicktafels.
Op die 18e juli zweefde de geest van Joseph Beuys boven de voormalige Ruhrpott.
Dit jaar is het Ruhrgebied (vijf steden, 53 gemeenten) Culturele Hoofdstad van Europa. De voorbereiding verliep niet echt vlekkeloos, en door de recessie is er minder geld beschikbaar dan voorzien. Het succes van Ruhr 2010 is er niet minder om. Miljoenen bezoekers vonden de afgelopen maanden hun weg naar een regio die een halve eeuw geleden het bonkend hart was van het Duitse Wirtschaftswunder maar sinds de sluiting en inkrimping van mijnbouw en zware industrie een sociaal-economisch probleemgebied is.
Een regio zonder zelfvertrouwen ook. Maar zie, het is alsof na de bestuurders nu ook de bewoners hun eigenwaarde terugvinden – met dank aan het etiket culturele hoofdstad. Was er de laatste twee decennia nog amper interesse in deze groep van langzaam verpauperende industriesteden, sinds Ruhr 2010 in gang werd gezet is de interesse toegenomen.
Natuurlijk kunnen kunst en cultuur nooit de rol van economische aanjager overnemen van de industrie. Het is vooral een psychologisch spel. Mensen die zich prettig voelen in hun woonomgeving en met zelfvertrouwen door het leven gaan, brengen meer teweeg dan losers. Mensen ontlenen trots aan wat gezien wordt als een gemeenschappelijke prestatie; werken harder, worden ondernemender. Ter illustratie: de omzet van de BV Nederland zou met 0,5 procent zijn gestegen als Oranje wereldkampioen voetbal zou zijn geworden, zo berekende een instituut toen de finale nog niet verspeeld was. Ik ben benieuwd of Ruhr 2010 een vergelijkbare impact zal hebben – zoals Lille 2004 zorgde voor een economische revival van stad en ommelanden.
Daarnaast kan zo’n happening als op de A40, en het culturele–hoofdstad concept als zodanig, bij het publiek tot een andere kijk op kunst en cultuur leiden; geen overbodige luxe in een tijd dat de positie van de sector onder druk staat. Binnen de kunstwereld zelf is zo’n herijking een permanent proces. Echte kunstenaars zijn, for better or for worse, voortdurend bezig met het (her)definiëren van hun werkterrein. Een sprekend voorbeeld is de geboren Sittardenaar Ap Verheggen die zich de laatste jaren steeds vaker rond de Noordpool ophoudt waar hij zijn kunstwerken plaatst op wegsmeltende ijsschotsen om aandacht te vragen voor de door de klimaatverandering bedreigde Eskimocultuur.
Op een andere manier is ook Dirk Claesen (te zien in Odapark Venray) voortdurend bezig met het aftasten van grenzen. Zijn artificiële dieren en mensen zijn te zien in tal van musea, maar een kunstenaar wil hij zich toch niet noemen. Die twijfels heeft Ger Lataster, de oude meester die nu een mooie expositie heeft in Museum Van Bommel Van Dam in Venlo, nooit gekend; de 90-jarige schilder is tot in elke vezel een kunstenaar bij wie het engagement met de hem omringende wereld voorop staat. Net als bij theatermaker Ilay den Boer, die in zijn stukken zijn joods-Israëlische afkomst problematiseert, eind deze maand te zien tijdens Cultura Nova in Heerlen. En eigenlijk stonden ook de kunstenaars die in de naoorlogse jaren verbonden waren aan keramisch atelier Sint Joris in Beesel met twee benen in de samenleving van hun tijd, ook omdat de toen aan gezag verliezende katholieke kerk hun opdrachtgever was en ze steeds opnieuw hun positie moesten (her)bepalen.
Deze en nog vele andere grenzenverleggers komen aan bod in dit grenzenverleggende augustusnummer van ZL, waarin u een rijk gedocumenteerde special aantreft over Limburgse kunstenaars in Berlijn. Zuiderlucht ondervroeg hen ter plekke over die mysterieuze aantrekkingskracht van Berlijn en kwam met tal van uiteenlopende antwoorden terug. Omdat kunstenaars liever hun beelden laten spreken, heeft museum Het Domein aan deze groep ‘Berlijnse Limburgers’ een expositie gewijd in cultuurhuis AINSI in Maastricht. Aan engagement geen gebrek, dunkt me.