De staatssecretaris van cultuur houdt van Metallica, en op zijn tijd ook van een boek, mits niet te zwaar. Thrillers. Zware teksten leest hij al genoeg, voor zijn werk.
Dat laatste herken ik. Het is tamelijk onvoorstelbaar wat er – vooral uit ambtelijke hoek – aan pseudo-gewichtige teksten over dit land wordt uitgestrooid. Maar de muzikale voorkeur van staatssecretaris Halbe Zijlstra (VVD) deel ik niet. Op de brugklas hield ik van bands als Deep Purple en Black Sabbath, softe voorgangers van Metallica; in de loop der jaren ben ik het genre wat uit het oog verloren.
Wat we van staatssecretaris Zijlstra mogen verwachten? Niet veel, lijkt het, gezien de twintig tot veertig procent die het kabinet Rutte van het cultuurbudget wil afhalen. Achter deze strafexpeditie moet meer zitten dan dommige rancune uit PVV-hoek. Kennelijk verwachten coalitiepartners CDA en VVD dat hun electoraat er geen traan om laat – los van die arme Frits Bolkestein, een echte liberaal en dus kunstliefhebber.
Wat ook opvalt: het gebrekkige weerwoord van de sector zelf. Een directeur van een regionaal symfonieorkest die de woorden “ze moeten met hun fikken van de kunst afblijven” liet optekenen, is exemplarisch voor het armoedige verzet. Terwijl de kritiek dat de hedendaagse kunst zich van het publiek heeft afgekeerd, toch niet nieuw is. Het nepotisme in de sector (kunstenaars en critici beoordelen elkaars werk en verdelen onderling de beschikbare gelden) werd al in 1985 door de socioloog Abram de Swaan gekritiseerd. Recentelijk deed ook de Antwerpse hoogleraar Pim van Klink een duit in het zakje, hoewel het rekenwerk dat zijn verhaal moest onderbouwen, niet klopte. En er is ook zelfkritiek. Zo besloten de Mondriaan Stichting en het Fonds BKVB al kosten te besparen door te fuseren, al maakte dat in Den Haag weinig indruk.
Door het gejammer van de sector blijven de – materiële – argumenten die vóór investeringen in kunst en cultuur pleiten onderbelicht. Zoals het multiplier-effect: een bloeiend cultureel leven levert een veelvoud aan inkomsten op in andere sectoren van de samenleving, zoals horeca en toerisme, en heeft gunstige effecten op werkgelegenheid en innovatie. Dat is een markt waar jaarlijks zeventig miljard euro omgaat, zei de Amsterdamse wethouder Gehrels in het NOS Journaal, een bedrag waarmee je zo een handjevol knoeiende banken van de ondergang kunt redden. Als zo’n relatief kleine bezuiniging van 200 miljoen toch wordt doorgezet, kan dat maar één ding betekenen: cultuur interesseert de Haagse politici geen bal.
Dit is, los van die bezuinigingsdrang, ook de ervaring van museumdirecteur Alexander van Grevenstein. Zijn veertigjarige ervaring heeft geleerd dat politici kunst uitsluitend zien als beleidsinstrument, zegt hij in een interview in deze Zuiderlucht. Guus Beumer van het Maastrichtse cultuurcentrum Marres gooit het over een andere boeg. Als curator van de nationale inzending op de Biënnale van Venetië in 2011 wil hij daar de positieve effecten laten zien van kunstsubsidies in Nederland. Ik ga ervan uit dat hij zichtbaar maakt dat niet alles van waarde weerloos is, en dat de kunsten meer te bieden hebben dan heavy metal en thrillers.
WIDO SMEETS
hoofdredacteur