Het John Selbach Museum is de kroon op meer dan zestig jaar verzamelwoede. Landschappen, stillevens en vrolijke gezelschappen in het voormalige Ursulinenklooster in Maaseik. “De stillevens hebben we liever niet met dode dieren, maar soms is er wel eens een tussendoor geglipt.”

Zij naar het strand, wij naar de veiling

Op zijn tachtigste kocht John Selbach een klooster. Samen met zijn echtgenote Corinne, aanzienlijk jonger dan hij, leidde hij de verbouwing. Op een leeftijd dat andere mensen zich terugtrekken uit het openbare leven vergaderde hij met de autoriteiten. Als het moest stond Selbach zelf op de ladder. Zes jaar later, in september 2008, opende het John Selbach Museum zijn deuren voor het publiek. Verborgen achter een steile gevel aan de Boomgaardstraat in Maaseik biedt het een aantal stijlkamers, twee uitgestrekte verdiepingen met schilderijen uit de zestiende tot de vroege twintigste eeuw en op zolder een collectie poppen en ander speelgoed.

Als het even kan ontvangt John Selbach de bezoekers persoonlijk, geeft ongezouten zijn mening en vertelt verhalen, heel veel verhalen. Corinne Selbach is het grootste deel van de tijd bij ons gesprek aanwezig, ze kan er af en toe met moeite tussenkomen.
“Op het bord hier in de straat staat ‘Romantiek in vier eeuwen schilderkunst’”, steekt Selbach van wal. “Dan komt er een kunsthistoricus die zegt: ‘John, dat kan helemaal niet. De romantiek is iets van de negentiende eeuw.’ Maar romantiek, dat betekent voor mij de mooie dingen van het leven. En die waren er altijd al. In mijn verzameling wil ik geen veldslagen, dode paarden of uitgemergelde schipbreukelingen.”
Als hij een schilderij koopt, kijkt hij eerst naar het onderwerp, zegt Selbach. Hij lacht. “Naar het plaatje, zal ik maar zeggen. Dat moet mooi zijn. Daarna kijk ik naar de kwaliteit van het schilderij en naar de staat van het doek. Pas in de vierde plaats kijk ik naar de naam.” Hij vertelt dat hij heel lang geen Mesdag heeft willen hebben, die waren hem te donker en te somber. Daarvoor in de plaats heeft hij een groot zeegezicht van Hobbe Smith: veel minder bekend, maar volgens hem minstens zo mooi. Pas toen de plannen voor een museum begonnen te rijpen, ging hij daar anders tegenaan kijken: “De meeste mensen komen nu eenmaal op de grote namen af, dus heb ik een tijdje geleden toch een Mesdag gekocht. Maar dan wel een ‘blonde’.”
Op veilingen gaat hij meestal achteraan zitten, hij houdt graag overzicht. “Naast me hing een keer een groot landschap. Daar zat ik naar te kijken en het viel me op hoe mooi het licht geschilderd was. Ik heb het gekocht en het bleek van een totaal onbekende Duitse schilder te zijn. Vroeger gingen we bijna ieder weekend naar veilingen. We hebben lang aan de kust gewoond. In de zomer reden we dan tegen de file in: zij naar het strand, wij naar de veiling.”

Selbachs verzamelwoede leidde tot een omvangrijke en historisch brede collectie. Op de eerste verdieping van het museum hangen een paar laat-middeleeuwse altaarstukken, maar de nadruk ligt op de Noord-Nederlandse schilderkunst uit de zeventiende eeuw. Selbachs allereerste aankoop, een scène met kaartspelers van David Teniers II, is er te zien. Het werkje zet meteen de toon. Vele ‘vrolijke gezelschappen’ zullen nog volgen. Daarnaast zijn er zomerse taferelen met koeien en paarden, winterlandschappen met schaatsenrijders, interieurs van voorname burgerwoningen, lachende kinderen en stillevens. “De stillevens hebben we liever niet met dode dieren”, merkt Corinne Selbach op, “maar soms is er wel eens een tussendoor geglipt.” Typerend voor Selbachs onorthodoxe, volledig op het schilderij zelf gerichte aankoopbeleid is dat er ook werk uit de achttiende eeuw te bewonderen valt: een periode in de Nederlandse schilderkunst die doorgaans op weinig enthousiasme kan rekenen.
Maar als het erop aankomt, ligt Selbachs hart bij de negentiende eeuw. Dat is te zien op de tweede verdieping. Meer nog dan beneden spreken hier de persoonlijke liefdes en voorkeuren van de verzamelaar. “De eerste dertig jaar wilde ik alleen heel fijn geschilderd werk hebben. Hoe fijner hoe beter!” Later breidde hij zijn werkterrein uit tot de wat lossere stijl van de Haagse School. Plus wat daarna kwam? “Ach nee”, lacht hij. “Als je het mij vraagt is Van Gogh vooral beroemd geworden omdat zijn broer al zijn brieven over zijn turbulente leven heeft bewaard, omdat hij zijn oor afsneed en om zijn zelfmoord. Mondriaan met zijn lineaaltje en zijn afplaktape is meer een uitvinder dan een kunstenaar. Picasso was een groot kunstenaar en kon écht goed schilderen, maar als hij het kubisme niet had uitgevonden hadden we misschien nooit van hem gehoord. En zo’n mond hier en een borst daar – eerlijk gezegd vind ik het afzichtelijk.”
Wat je ook van die inzichten mag denken, als bezoeker sta je te kijken hoe vaak Selbach erin is geslaagd werk van ‘kleine’, soms zelfs nagenoeg onbekende meesters te vinden dat kan wedijveren met dat van veel beroemdere collega’s. Natuurlijk, de collectie werd opgebouwd in een periode dat de negentiende eeuw ‘uit’, de keuze groot en het prijsniveau relatief laag was. Maar ook dan red je het niet zonder een scherp oog. Dat oog ontwikkelde Selbach zonder enige kunsthistorische achtergrond, zoals hij met gepaste trots bevestigt.

John Selbach (1922) groeide op in Rotterdam. Tijdens het bombardement van 1940 werden het huis en het bedrijf van zijn vader met de grond gelijk gemaakt, de familie verbleef toevallig in Haarlem. John verdiende enige tijd zijn brood met het maken van fotoreportages. Na de oorlog sloot hij zich aan bij een toneelgezelschap. Hij speelde er naast onder anderen Lou Geels, agent Bromsnor in de populaire jeugdserie Swiebertje uit de jaren zestig. “Ik kreeg meestal de rol van jeune premier. Daar had ik toen de leeftijd voor”, vertelt hij glunderend. Als je hem nu ziet met zijn rijzige gestalte, zijn vlinderstrik en zijn verzorgde baardje kun je je het waarachtig nog voorstellen. Via een Amerikaanse neef belandde Selbach in de handel in jukeboxen, later speelautomaten. Tot zijn vijfenzeventigste stond hij aan het hoofd van zijn eigen onderneming.
Midden jaren tachtig verhuisde het echtpaar Selbach van Noord-Holland naar het Belgische Rekem, net over de grens bij Maastricht. “Jaja, de belasting speelde natuurlijk wel een rol”, licht Selbach toe, “maar dat was niet het enige. Ik begon me aan sommige dingen in Nederland te storen. Je had rellen toen Beatrix trouwde en rond de krakers. Als een politieagent dan één keer een klap uitdeelde, ging er een streep van zijn mouw af, in plaats van dat er een bijkwam! En in Nederland moest je overal een vergunning voor aanvragen. In België kon ik mijn huis verbouwen en een eendenvijver graven zonder dat iemand ergens naar vroeg.”
Hoewel het tweeëntwintig kamers had, was ook het huis in Rekem niet groot genoeg voor de uitdijende collectie van het echtpaar. De schilderijen stonden in rijen tegen elkaar op zolder. En dan waren er nog de poppen van mevrouw Selbach.
“Mijn vrouw gaat altijd mee naar kijkdagen en veilingen”, vertelt John Selbach. “Op een keer zagen we een paar oude poppen….”
– “…dat verhaal kan ik vertellen”, onderbreekt Corinne Selbach.
“Nee, ik ben aan het woord”, zegt haar man. En vervolgt: “Die poppen wilde ze wel hebben. We kenden elkaar net beetje, dus ik kon niet weigeren. Zo is het begonnen: poppen en later ook ander speelgoed.”
– “Ik moest hem soms tegenhouden”, lacht Corinne Selbach, “anders kocht hij maar door.”
Het was de poppencollectie die als eerste openbaar tentoongesteld werd. Corinnes Poppenmuseum was van 1994 tot 2004 gevestigd aan de Grote Gracht in Maastricht. Geleidelijk groeide de behoefte ook de schilderijen in een museum onder te brengen. Ondanks het soepele vergunningenbeleid in België was uitbreiding van het huis in Rekem niet mogelijk vanwege de ‘groene’ bestemming van het gebied. Enige tijd was het Glaspaleis in Heerlen in beeld om de collectie onder te brengen, maar dit bleek op allerlei bezwaren te stuiten. “En met die moderne architectuur had ik ook niet zoveel”, voegt John Selbach er glimlachend aan toe. Onderhandelingen in Roermond en in Valkenburg ketsten af. Uiteindelijk konden ze terecht in het voormalige Ursulinenklooster in Maaseik. Het kapitale pand, gebouwd in de tweede helft van de negentiende eeuw, was jarenlang in gebruik geweest als school en hard toe aan een opknapbeurt. Later ingevoegde tussenmuren moesten worden verwijderd. Op zolder bevonden zich nog de chambrettes, nauwelijks meer dan nissen met een bed en een wastafel, waar de kostschoolleerlingen verbleven. Na de verbouwing lijken ze haast geschapen voor Corinnes poppen, stoommachines en tinnen soldaatjes.

Het Amsterdamse verzamelaarsechtpaar Van Bommel-van Dam schonk eind jaren zestig zijn kunstcollectie aan de gemeente Venlo, in ruil voor een nieuw op te trekken museum, een woning en een auto met chauffeur. Dirk Hannema, die in dezelfde periode zijn verzameling aan de provincie Overijssel schonk, bedong zelfs van overheidswege verstrekte brokjes voor zijn hond. Die tijden zijn voorbij. De Selbachs investeerden zo’n twee miljoen euro in hun museum. En ook in België bleek het aantal regeltjes fors te zijn toegenomen. Door allerlei complicaties, onder meer over de toegang voor invaliden, werd het museum twee jaar later geopend dan oorspronkelijk voorzien. “Dat heeft me geen goed gedaan, de jaren beginnen toch te tellen”, geeft John Selbach toe.
Het is één van de weinige momenten waarop je je realiseert dat de jonge museumdirecteur inmiddels zevenentachtig is.

John Selbach Museum, Boomgaardstraat 20, Maaseik. Zie www.selbachmuseum.be.