Alsof er een woedende doe-het-zelver aan het werk is geweest. De klus was niet gelukt, zou je zeggen, hij moest zich even uitleven. Brede banen geel, wit en grijs zitten kriskras over elkaar heen. Hier en daar piept er wat blauw doorheen. Hij moet de kwast diep in de verf hebben gestoken en zo krachtig aangezet dat de spetters in het rond vlogen. Het kon hem allemaal niks schelen. Na een kwartiertje was hij klaar, liet zich in een stoel vallen en kwam langzaam tot zichzelf.

De doe-het-zelver was Willem de Kooning (1904-1997). Het schilderij is Door to the River uit 1960. De Kooning was een licht ontvlambaar mannetje. Misschien was hij echt boos toen hij dit schilderij maakte. Of dronken, want hij wist hem bij tijd en wijle aardig te raken. Maar waarschijnlijk is dat niet. De Kooning werkte juist tamelijk bedachtzaam. Soms sleutelde hij maandenlang aan een schilderij voordat hij tevreden was. Een kwartiertje is het vast en zeker niet geweest. Het ziet er alleen zo uit.

Door to the River is één van de allerbeste schilderijen die ik ken. Gek genoeg weet ik niet meer of ik het nu één of twee keer in het echt heb gezien. De ene keer was op een tentoonstelling in Tilburg in 2005 en zelfs dat kan ik alleen nog maar achterhalen omdat ik er een krantenknipseltje van heb bewaard. De andere keer heb ik mogelijk verzonnen. Ik weet nog wel dat het schilderij me ogenblikkelijk bij de lurven greep.

Nu laat ik dat met alle plezier gebeuren, dat van die lurven, maar ik ben graag op de hoogte van de oorzaak. Zou het de ongewone combinatie van kleuren zijn? Als je goed nagaat zijn het een beetje vage, pastelachtige tinten. Op zich niet heel opzienbarend. In de periode waarin het doek geschilderd werd, zie je ze terug in kleding en interieurs. Of zit het hem in de dubbelzinnigheid van een schilderij dat niet echt iets voorstelt maar ook niet volledig abstract wil worden? Dat komt natuurlijk vaker voor, maar in dit geval is het zo goed als onmogelijk om te kiezen. De compositie is horizontaal en verticaal opgebouwd en doet onwillekeurig denken aan landschap en gebouwen. De flarden blauw zouden dan de rivier voorstellen. Maar als je op een andere manier kijkt, zie je alleen nog streken en spetters. Ze suggereren een overmoedig soort dadendrang die vreemd afsteekt tegen de bleke tinten. De min of meer rechthoekige vorm in het midden moet de deur uit de titel zijn. Het donkere vlak trekt de blik naar zich toe, maar sluit de compositie ook af. De deur is dicht, de rivier onbereikbaar.

Frustratie! Net zo woedend als de doe-het-zelver! Ik probeer onder woorden te brengen wat dit schilderij in me losmaakt, maar het lukt niet. Dat heeft iets moois, ik zal het niet ontkennen. Die onuitsprekelijkheid, om het zo maar eens te zeggen, raakt misschien zelfs aan het diepste mysterie van de kunst. Ik heb het gevoel dat in dit schilderij ‘alles op zijn plaats valt’, maar ik weet natuurlijk heel goed dat dat voor iedereen die dat gevoel toevallig niet heeft een ergerlijke dooddoener is. Voor mezelf eigenlijk ook.

En dan is het nog de vraag of ik Door to the River bij een volgende ontmoeting weer zo goed zou vinden. Op een plaatje werkt het namelijk niet. De kleuren kloppen nooit (die zijn dus wel heel belangrijk) en de ferme vegen worden poezelig. Dit hele verhaal berust op herinnering en speculatie. Het lijkt soms wel alsof kunstwerken vooral bestaan in je eigen hoofd.